De naam van het verhaal met de titel “We hebben een beller” dat ik twee dagen geleden schreef, deed me er aan denken dat ik tien jaar geleden een keer een opzet voor een verhaal met dezelfde titel heb geschreven voor de serie ‘Het Nutteloze Kennisparadijs’ die ik in die tijd voor De Volkskrant schreef. Dat verhaal begon als volgt:
We hebben een beller.
Op 10 maart 1876 vond het allereerste telefoongesprek ter wereld plaats. Op die dag “belde” Alexander Graham Bell zijn assistent Thomas Watson, die zich elders in het huis bevond en sprak de beroemde woorden: “Mr. Watson—Come here—I want to see you“.
Links Bell aan het bellen in 1892; Rechts Thomas Watson, de persoon die als eerste persoon ter wereld gebeld werd (“Neem jij even op”).
Bell is overigens niet ‘de bedenker’ van de telefoon. Zo had in 1861 de Duitser Johann Philipp Reis al een idee ontwikkeld voor een apparaat waarmee via een elektrische verbinding geluid op afstand kon worden overgedragen. Hij noemde dat een ‘Telefon’. Alleen slaagde hij er niet in om een werkende versie te ontwikkelen. Hij had dan ook geen patent op zijn idee. Hetzelfde gold voor de Italiaanse Amerikaan Meucci. Die bedacht in 1871 ook een apparaat (de ‘telettrofono) waarmee je op afstand geluid kon horen. Maar vanwege geldgebrek – een volledige patentaanvraag kostte 250 dollar en Meucci was even daarvoor failliet gegaan – was hij niet in staat om een patent voor zijn apparaat aan te vragen. Het trieste voor Meucci was dat zijn idee later wel bleek te werken, maar ja, geen patent. Het was daardoor Bell die als eerste een patent kon indienen voor een werkende telefoon en dat toegewezen kreeg.
Iemand die net als Bell ook een patent indiende voor een werkende ‘telefoon’ was een zekere Elisha Gray. Maar – en nu komt het – hij was twee uur te laat! Hij diende zijn aanvraag in op dezelfde dag als Bell, maar diens patentaanvraag werd twee uur eerder geregistreerd. Gray beweerde later dat hij zijn aanvraag ’s morgens vroeg al bij de opening van het patentbureau had ingeleverd maar dat de klerk het in zijn In-bakje had laten liggen. Een mooi verhaal.
Dat hij van zijn vrouw die dag eerst boodschappen moest doen voordat hij naar het patentbureau kon gaan, zou natuurlijk zelfs nog een mooier verhaal zijn, maar dat verzin ik hier ter plekke. Over de vraag wie het recht had op het patent voor de telefoon hebben Meucci, Gray en Bell uiteindelijk zo’n 500 rechtszaken gevoerd en het slot van het liedje was dat het patent bij Bell bleef.
Een mooi detail over het leven van Bell dat hier beslist niet onvermeld mag blijven, is dat Bell getrouwd was met een doof iemand, Mabel Gardiner Hubbard. Zij was een van de dove studentes die hij had leren kennen toen hij spraakles gaf op een dovenschool. De man die de telefoon heeft “bedacht”, heeft dus nooit naar huis kunnen bellen om tegen zijn vrouw te zeggen dat hij wat later thuis kwam.
Bell, bovenaan de trap rechts met baard, op een dovenschool in Boston waar hij in 1871 les gaf.
Voor wat betreft het eerste werkende mobieltje, dat verscheen pas bijna 100 jaar later. Degene die het eerste mobiele gesprek voerde, was Martin Cooper van Motorola. Hij belde op 3 april 1973 naar Joel Engel van concurrent AT&T om hem te laten weten dat het Motorola was die als eerste een werkend mobieltje had. Zijn historische eerste woorden – uit de categorie ‘lekker puh’ – waren: “Joel, ik bel je met een ‘echte’ mobiele telefoon.” Ok, hij zal het vermoedelijk niet in het Nederlands gezegd hebben, maar ook in het Engels, is het niet een uitspraak uit het rijtje: “Het is een kleine stap voor een mens maar een grote stap voor de mensheid” – zijnde de eerste woorden van Neil Amstrong toen hij als eerste mens voet op de maan zette.
Ik heb het verhaal niet voor de krant gebruikt. Ik was er niet helemaal tevreden over. Maar dat is natuurlijk geen enkel beletsel om het hier wel te plaatsen!