In mijn jeugd speelde ik vaak Monopoly. Voordat we begonnen hadden we soms al ruzie en wel over hoe de vraag hoe je de naam van het spel uitsprak. Ik zei keurig zoals het hoort ‘mo-no-polie’, maar ik had een vriendje die sprak het altijd uit als ‘mon-nop-pelie’, met de klemtoon op ‘nop’. Helemaal fout natuurlijk. Hij won het spel dan ook haast nooit. Hoe kan je het spel ook winnen als je niet eens weet hoe je de naam moet uitspreken?
Monopolie is een kwestie van geluk (de dobbelstenen), tactiek (welke straten probeer je te pakken te krijgen) en onderhandelings-vaardigheid. In dat laatste aspect was bijvoorbeeld het mon-nop-pelie’ vriendje heel slecht. “Als jij mij nou Vreeburg geef, dan krijg je van mij Electriciteitsbedrijf plus 100 gulden. Als je het niet doet, is het spel helemaal dood.” sprak ik met een zielig gezicht, waarop hij dan met een blij gezicht Vreeburg aan mij gaf. Geen idee wat er later van hem geworden is. Hij is vast sociaal werker of zoiets geworden.
De geluksfactor wordt gevormd door de twee dobbelstenen (en de Kans en Algemeen Fonds kaartjes die je trekt) . Met twee dobbelstenen is de kans het grootst dat je zeven bij elkaar gooit.
Van de zesendertig mogelijke uitkomsten geven er immers zes (1-6; 2-5; 3-4; 4-3; 5-2 en 6-1) zeven als uitkomst oftewel de kans dat je een zeven gooit is 6/36 *100% = 17%. Daarna volgen de kansen op een zes of op een acht, die zijn beide 14%. De kans dat je een twee (een dubbele één) of een twaalf (een dubbele zes) gooit is maar 3%.
De kans dat je tien gooit is 8%; altijd handig om te weten als je in de gevangenis zit en je hoopt in één keer op Vrij Parkeren – tien vakjes verderop – uit te komen (de kans dat dit met dubbel vijf lukt is 3%). Wij speelden altijd met de niet-officiële regel dat alle boetes in de pot kwamen en de pot was voor degene die op Vrij Parkeren kwam.
Voor wat betreft de tactiek hadden wij al snel door dat Utrecht en Groningen goede steden waren om te hebben en dat Amsterdam weliswaar leuk was om te hebben, maar dat het een dure stad was om huizen en hotels op te zetten en er kwamen ook nog eens weinig mensen op.
Even tussen haakjes, ik gebruik hier de straten- en steden-benamingen van de oer-Hollandse versie. Je hebt tegenwoordig allerlei versies. Zelf hebben wij twee versies. Een oude Hollandse versie die van Marianne was – op de deksel daarvan heeft ze tien keer haar naam geschreven, opdat haar jongere zusje niet zou denken dat het spel van haar was – en een ‘National Parks’ versie die we een keer op vakantie in Amerika hebben gekocht.
Om je kansen te vergroten, kan je allerlei statische analyses maken. Zo kan je de kans uitrekenen dat je op een bepaalde straat komt. Stel je staat bij voorbeeld op Start en je bent aan de beurt, wat is dan de kans dat je tijdens je beurt op Brink, Ons Dorp belandt? Daarvoor moet je drie groeien. Die kans is 6%. Stel nou dat je niet op Start staat, maar op Dorpsstraat, Ons Dorp, wat is dan de kans dat je op Brink belandt? Dan moet je twee gooien en zoals boven al opgemerkt is die kans maar 3%.
Echter, er is nog een manier om in één beurt van Dorpsstraat naar Brink te komen: dan moet je eerst een dubbele drie gooien, waardoor je op Kans belandt. Dan moet je hopen dat je een goede kaartje trekt, zoals ‘Ga naar de Kalverstraat’ of ‘Ga naar Start’. Omdat je dubbel had gegooid, is je beurt nog niet voorbij en dan heb je nog een kans om dan vanaf de Kalverstraat of Start op Brink te belanden. Hoe groot de kans is dat je zo’n Kans-kaart trekt, hangt af van af welke Kans-kaartjes al getrokken zijn. Ook zijn er nog een paar andere routes mogelijk (bijvoorbeeld dubbel drie -> Kans -> Ga naar Heerestraat -> dubbele zes -> zeven) om in één beurt vanaf Dorpsstraat op Brink te komen.) Hoe groot die kans is, weet ik niet. Niet zo groot denk ik, maar het is me veel te ingewikkeld om het uit te rekenen.
We gaan weer een vakje verder. Stel nu dat je op het Algemeen Fonds vakje vlak voor Brink staat. Dan is de kans dat je op de Brink belandt nul. Eén kan je niet gooien en de route via Kans verderop is ook uitgesloten, want om daar op te komen moet je vijf gooien en dat is geen dubbele en is je beurt afgelopen. Zo kan je voor elk vakje uitrekenen wat de kans is dat je op een bepaald vakje belandt. Daar kan je dan een groot wiskundig model van maken en met behulp ban lineaire programmering en Markov-ketens kan je uitrekenen hoe vaak mensen procentueel gezien op een bepaald vakje komen. Ik zal u de wiskundige formules achter het model besparen, vooral omdat ik er zelf ook niets van snap.
Twee mensen, Hannah Fry en Thomas Oléron-Evans van het University College London, snappen die formules wel en hebben uitgerekend welke vakjes van het monopolybord het vaakst worden bezocht. Het vakje wat het vaakst wordt aangedaan (6%) is het vakje van de Gevangenis, of als bezoeker (2%) of als bajesklant (4%). Heel verwonderlijk is dat niet, immers je kan het gewoon bezoeken maar je kan ook op meerdere manieren in de gevangenis terecht komen, zoals via het politieagentvakje, via een Kans- of een Algemeen fonds-kaart of door drie keer dubbel te gooien in één beurt.
De straat die het minst wordt aangedaan is de Leidsestraat (2,17%). Ook dat is wel te verklaren, want die straat kan je namelijk niet bereiken door zeven, het meest gegooide getal, te gooien. Immers zeven vakjes terug staat de politieagent die je naar de gevangenis stuurt en je kan dus niet op dat vakje staan.
Al met al is de Heerestraat in Groningen (3,17%) het vakje wat het vaakst wordt aangedaan, gevolgd door Station Noord (3,04%) en Vreeburg, Utrecht met 2,99%. Als je vervolgens rekening houdt met de prijzen van huizen en een hotel, dan kan je het beste, als je maar met één tegenspeler te maken hebt, gaan voor Arnhem en Utrecht. Heb je twee of drie tegenspelers probeer dan Utrecht en Groningen te krijgen en zijn het er vier of meer dan Rotterdam.
Ook schijnt het het beste te zijn om maar drie huizen op een straat te zetten. Pas als je al rijk bent, dan kan je dit uitbouwen naar hotels.
In dit YouTubefilmpje uit 2016 legt Hannah Fry het allemaal uit.
Dat Utrecht en Groningen goede steden waren om te hebben, wisten wij als kind zonder modellen ook al. Wij probeerden dan ook altijd zo snel mogelijk deze steden te krijgen en er huizen op te zetten. Een huis op een straat hebben, kan echter ook nadelen hebben. Er zijn namelijk twee Kanskaarten die je een huizenbelasting opleggen. Die moet je dus niet treffen,
Nu was het zo dat bij ons vroeger , we die huizen-kaarten konden herkennen. Er zat een plakbandje omheen. Mijn oudste broer was een keer zo kwaad toen hij voor de tweede keer in het spel een dergelijke kaart trok, dat hij ze allebei door midden scheurde. Mijn moeder was daar niet blij mee. Ze heeft de delen nog aan elkaar geplakt, maar door de plakbandjes kon je precies zien of ze boven op de stapel lagen. Trok je dus de Algemeen Fondskaart “Betaal ƒ 10 boete of neem een Kanskaart’ en op de Kanskaartstapel lag een kaartje met een plakbandje er op, dan was de keuze makkelijk. Tien gulden boete.