(Geschreven op 3 maart 2016)
Mijn veronderstelling dat op ‘het tweede straatje van Vermeer’ wellicht het huis staat afgebeeld van de zuster van Vermeer is mede gebaseerd op de ontdekking van professor Frans Grijzenhout dat op het eerste ‘Straatje van Vermeer’ het huis (Vlamingstraat 42 in Delft) van de tante van Vermeer staat afgebeeld.
Nu is er recent op de site ‘EssentialVermeer.com’ een stuk verschenen van een zekere Philip Steadman, een Engelse emeritus-professor, waarin wordt betoogd dat professor Grijzenhout ongelijk heeft. De huizen op het Straatje zouden niet de Vlamingstraat 40 en 42 zijn, maar huizen die vroeger op de Voldersgracht in Delft stonden (en wel op de plaats waar vroeger het pand van het Sint-Lucasgilde stond). Dit is overigens geen nieuwe theorie maar eentje die in al in 1950 werd geopperd door een zekere Pieter Swillens (en die door Grijzenhout in zijn boek verworpen wordt).
Nu is de site Essentialvermeer niet zo maar een site. Het is één van de best geïnformeerde sites over Vermeer die ik op het internet ben tegen gekomen. Wie informatie over Vermeer en zijn schilderijen wil lezen, wordt dan ook van harte aangeraden om deze site te bezoeken. De site heeft nu dus ruimte gegeven aan Steadman voor een kritisch stuk over het onderzoek van Grijzenhout. Philip Steadman is een Engelse emeritus hoogleraar architectuur die onder andere les heeft gegeven aan de University College London. Hij heeft ook een boek geschreven over het mogelijk gebruik van de camera obscura door Vermeer. Hij weet dus wel iets van Vermeer en van huizen af. Kortom, we zien hier een echt hooglerarendispuut tussen professor Grijzenhout en emeritus-professor Steadman.
Mocht de theorie van professor Grijzenhout geen stand houden, dan zou dat ook vervelend voor mijn onderzoek zijn. Niet dat het huis op het tweede straatje van Vermeer dan niet het huis van zijn zuster zou kunnen zijn, maar als de onderliggende bouwsteen – Vermeer schilderde op het eerste straatje een huis van een familielid – niet juist is, dan mist mijn gedachtenbouwwerk – op de beide straatjesschilderijen staan huizen van familieleden van Vermeer – een heipaaltje. Daarom heb ik het stuk van emeritus-professor Steadman dan ook met de nodige aandacht gelezen.
De theorie van Grijzenhout is gebaseerd op de Legger uit 1667.
Dit is een soort ‘belastingboek’ waarin genoteerd werd hoeveel kadegeld mensen met huizen en poorten die waren gelegen aan de grachten van Delft moesten betalen. In dit boek werd nauwkeurig vastgelegd hoe breed die huizen en poorten waren, wie de eigenaren waren en hoeveel belasting men moest betalen. Uit dit boek bleek dat er eigenlijk maar één locatie in Delft was die voldeed aan de situatie zoals deze was afgebeeld op het Straatje van Vermeer, zijnde een huis, gevolgd door twee poorten, en weer een huis. Dit was de situatie bij de Vlamingstraat 40 en 42 (de huisnummers zijn van vandaag de dag; in de tijd van Vermeer hadden de huizen nog geen huisnummers). Op grond van de Legger concludeerde Grijzenhout dat het deze plek aan de Vlamingstraat moest zijn die op het schilderij was afgebeeld. Ook de huizensituatie op de achtergrond van het schilderij spoorde met de toenmalige situatie ter plekke. Zie hieronder de pagina uit de Legger waar de betreffende huizen en poorten worden vermeld.
Het leest wat lastig, maar bovenaan wordt het huis vermeld van een zekere Jan Willemsz Van Dommelen met de afmetingen van 1 roe en acht voeten (1 Rijnlandse roe is 3,77meter; 1 voet is 31,4 cm; 1 roe en acht voeten is dus 6,28 meter), vervolgens volgen twee poorten – van respectievelijk Beatricx Jans van der Houve en Lodewijck van Pollinchoven; de beide poorten zijn volgens de Legger vier voet breed (dat is 1,26 meter) en daarna een huis van Arientge Claes weduwe van Jan Toniusz Bacq van 1 roe en acht voeten (dat is 6,28 meter). Arientge Claes is de tante van Vermeer. Of te wel we hebben hier een situatie van een huis (nr. 40), een poort, een poort en weer een huis (nr. 42), precies zoals op het schilderij te zien is.
De beide huiseigenaren moesten 3 stuivers kadegeld betalen, de beide poorteigenaren 10 penningen. Op grond hiervan – en op grond van het feit dat de geschilderde huizen op de achtergrond van het schilderij spoorden met de feitelijke huizensituatie in 1667 – komt Grijzenhout tot de conclusie dat de huizen op het Straatje van Vermeer de twee huizen op de Vlamingstraat moesten zijn. Steadman is het hier echter niet mee eens.
De kritiek van Steadman op de theorie van Grijzenhout omvat in wezen drie punten. Het eerste en veruit belangrijkste kritiekpunt van Steadman is dat op een overzicht van het kadaster uit 1832 er ter hoogte van de Vlamingstraat 40-42 geen twee poorten te zien zijn maar slechts één poort. Op grond daarvan concludeert Steadman dat dit waarschijnlijk ook zo in 1667 was, en dat de opsteller van de Legger zich in 1667 vergist moet hebben. Hij zou per ongeluk twee poorten hebben vermeld in plaats van één. De betreffende huizen op de Vlamingstraat zouden daarmee niet de huizen op het schilderij kunnen zijn.
Zijn tweede kritiekpunt betreft de vraag of het huis, Vlamingstraat 42, waar in 1667 de tante van Vermeer woonde, niet tijdens de grote stadsbrand van 1536 is afgebrand en later opnieuw is opgebouwd. Een groot aantal huizen in de Vlamingstraat zou tijdens de stadsbrand van 1536 in vlammen zijn opgegaan. De bouwstijl van het rechterhuis op het schilderij van Vermeer doet echter vermoeden dat dit huis van voor die stadsbrand stamt. Als echter ook het huis op nummer 42 in de stadsbrand van 1536 is gesneuveld, dan kan het herbouwde huis niet het huis van het Straatje zijn.
Het derde kritiekpunt van Steadman is dat het huis op de achtergrond van het Straatje veel hoger moet zijn dan de huizen die toen achter de huizen bij de Vlamingstraat stonden. Laten we deze punten eens nalopen.
Kritiekpunt 1: er waren geen twee poortjes maar slechts een poortje tussen de Vlamingstraat 40 en 42. Steadman baseert dit op de situatieschets van het kadaster uit 1832 die ook door Grijzenhout in zijn boek is opgenomen.
Tekening uit het stuk van Steadman en de oorspronkelijke tekening uit het kadaster van 1832: geen twee poortjes maar slechts één poortje.
Op de tekening uit 1832 is te zien dat er in dat jaar maar één poortje was en wel bij nummer 42 (nummer 717 op de kadastertekening). Wel is er nog een gang bij nummer 40 (nummer 718 op de kadastertekening) te zien. Alleen loopt die gang niet door naar de straat maar houdt een meter eerder op. Mede op grond van schattingen van de grootte van het huis op nummer 40 in 1832 en 2016 komt Steadman vervolgens tot de veronderstelling dat de opsteller van de Legger (het belastingboek uit 1667) zich vergist moet hebben. Hij zou per ongeluk twee poortjes tussen 40 en 42 hebben vermeld in plaats van één poortje en daarmee zouden de twee huizen op de Vlamingstraat niet de huizen van het Straatje van Vermeer kunnen zijn. Laten we een paar punten na lopen.
- Allereerst de situatie 1832. Er is inderdaad geen poortje bij nummer 40 te zien. Wel een gang. Waarom zou die gang er zijn? Het lijkt een zinloze gang te zijn, tenzij er vroeger wel een uitgang naar de straat was. Het zou dus heel goed kunnen dat de gang vroeger wel helemaal doorliep maar dat hij om een of andere reden afgesloten is. Daar kunnen meerdere redenen voor zijn geweest. Bijvoorbeeld – maar dat is puur een gok van mij – de belasting op ramen en deuren aan de straatzijde die de Fransen in het eerste decennium van de negentiende eeuw in Nederland hebben ingevoerd. Als gevolg hiervan metselden sommige zuinige Nederlanders om deze belasting te vermijden niet-noodzakelijke ramen en deuren dicht. Zie bijvoorbeeld deze foto van enkele dichtgemetselde ramen en een poortje in Groningen.Voorbeeld van dichtgemetselde ramen en deuren (niet de Vlamingstraat in Delft maar ergens in Groningen)
- Het volgende punt betreft de breedte van het linkerhuis (huis nr. 40). Steadman stelt dat dat op grond van de tekening uit 1832 en de situatie anno nu dat het huis en de eventuele poort in 1667 samen aanmerkelijk minder breed waren dan de 7,54 meter van de Legger (7,54 meter is de breedte van het huis (6,28 meter) en de poort (1,26 meter) opgeteld). Hij vermeld het niet expliciet maar gezien zijn berekeningen in een tabel gaat hij zo te zien van 6 meter uit.
Tabel van Steadman . Bij elkaar is dit voor het linkerhuis inclusief poort 6 meter. Het huis nummer 40 was volgens de Legger echter 6,28 meter breed. Waar Steadman die ontbrekende 28 cm laat is niet duidelijk.
- De redenatie van Steadman is nu dat als er in 1667 een poort van 1,25 meter breed was dat het huis dan maar 4,75 meter breed kan zijn (dit op grond van de zes meter breedte van het huis in 1832 en 2016). “Significantly narrower” dan de 6,25 meter uit de Legger noemt Steadman dit. Vervolgens schrijft hij: “[..] Since this is Grijzenhout’s central piece of evidence, this inconsistency must surely throw serious doubt on his theory. Either the Legger is wrong, or the cadastral map is wrong. Did the nodding compiler of the Legger absent-mindedly record two gateways instead of one? (If there had indeed been only one gateway, his widths for the two houses would have been correct.)” Dat ‘correct’ zijn is overigens niet helemaal juist. Ten opzichte van de afmetingen van het huis volgens de Legger komt Steadman in zijn berekening nog 28 cm te kort om een huis uit de Legger van 6,28 meter te kunnen verklaren (of het huis moet in de loop van de tijd smaller zijn geworden). Vervolgens stelt hij dat de fout in de Legger moet zitten en suggereert dat er tussen de twee huizen in 1667 maar één poort was. (“Did the nodding compiler of the Legger absent-mindedly record two gateways instead of one?”)
- Dat er ook in 1667 maar één poort zou zijn, is echter wel een heel snelle conclusie van Steadman. Stel dat hij gelijk heeft en dat het huis en de al of niet aanwezige poort in 1667 inderdaad samen geen 7,54 meter maar slechts 6 meter breed waren (de breedte uit 1832 en 2016 volgens Steadman), dan zou behalve de verklaring dat er geen poort was (zoals Steadman stelt) ook een andere mogelijkheid het verschil tussen 7,54 meter en 6 meter kunnen verklaren. Namelijk dat er wel een poort van 1,25 meter was maar dat de breedte van het huis verkeerd in de Legger staat vermeld. Als dat zo is, dan zou het linkerhuis maar 5,03 meter breed zijn geweest in plaats van de vermelde 6,28 meter. Het zou een verschrijving van het aantal voeten kunnen zijn (1 roe en 3 voeten = 4,71 meter; 1 roe en 4 voeten = 5,01 meter) een onduidelijk geschreven 3 of een 4 op een kladblaadje kan zo voor een 8 worden aangezien. (In de Legger staat overigens heel duidelijk bij het aantal voeten het woord acht in letters uitgeschreven). Een huis met een breedte van slechts 4,75 meter (of 5 meter) breedte was niet iets ongewoons in die tijd. Van de ongeveer veertig huizen aan de noordzijde van de Vlamingstraat waren er in 1667 vijftien stuks 4.75m of kleiner. Ook voor de zuidzijde van de Vlamingstraat geldt zoiets. De mogelijkheid dat er wel een poort was maar dat de opsteller van de Legger zich vergist heeft in de breedte van het huis, kan dus natuurlijk ook. Als er een vergissing is gemaakt in de legger, dan is het dus maar de vraag waar de vergissing zit: in de verkeerde breedte van het huis of in een ten onrechte opgevoerde poort.
- Ook geldt uiteraard dat er tussen 1667 (het jaar dat de Legger werd opgesteld) en 1832 (het jaar dat voor het kadaster de situatie werd opgemeten) 165 jaar zit. Er kan in die tijd een hoop gebeurd zijn. Huizen worden gebouwd en afgebroken, gangen tussen de huizen worden afgesloten of geopend, huizen kunnen samengevoegd of gespitst zijn en huizen kunnen breder of smaller zijn gemaakt. De situatie in 1832 kan dan ook heel anders zijn dan dat die van 1667. Daardoor kunnen zowel het kadaster uit 1832 alsmede de Legger uit 1667 de toenmalige situaties juist hebben weergeven. Een beschrijving ten behoeve van een belastinginning uit 1667 over de situatie in 1667 lijkt mij betrouwbaarder dan een kadastertekening van 1832 ten aanzien van de situatie in 1667.
- Kijken we vervolgens naar de huizen in 1667. Links stonden twee huizen: een voorhuis aan de kade dat eigendom was van Jan Willemsz Van Dommelen en waarvoor hij dus kadegeld moest betalen, en een achterhuis dat eigendom was van Beatricx Jans van der Houve. Voor dit achterhuis hoefde deze laatste geen kadegeld te betalen, het lag immers niet aan een gracht. Wel moest zij kadegeld voor de poort betalen die toegang gaf aan haar achterhuis en die wel aan de gracht lag. In de Legger staat dan ook heel nadrukkelijk “voor haar huijs-poort” en haar naam vermeld.
- Een soortgelijke situatie treffen we aan bij het rechterhuis. Daar was ook een voorhuis (van de tante van Vermeer) en een achterhuis (van de wijnhandelaar Lodewijck van Pollinchoven, die ook de bezitter was van de rechterpoort; ook hij hoefde alleen voor zijn poort te betalen, niet voor zijn achterhuis). Stel nou dat de opsteller van de Legger zich vergist heeft en dat één van de twee poorten er niet was. Dat zou inhouden dat één van de twee ‘poorteigenaren’ (Van der Houve of Van Pollinchoven) ten onrechte een aanslag voor kadegeld kreeg. Leer mij Hollanders kennen, die gaan echt geen belasting betalen voor iets wat ze niet bezitten. Die twee poorten waren er dus echt wel.
- Ten slotte, als de opsteller van de Legger zich in 1667 heeft vergist en ten onrechte een extra poort heeft opgevoerd, dan heeft hij dit niet één keer gedaan maar heeft hij deze fout later nog eens drie keer herhaald. Het leggerboek is immers nog een aantal keren na 1667 gebruikt, onder andere in 1670, 1673 en 1677. (zie onder)
- Tot slot van dit kritiekpunt, als er na 1667 iets in de eigenarensituatie veranderde of niet (meer) klopte, dan werd dit in het boek aangepast. Dat zien we op meerdere plaatsen in het boek gebeuren. Op diverse plaatsen zie je allerlei doorhalingen en toevoegingen. Zo zien we bijvoorbeeld boven de beide poorten in het boek een wat dunner geschreven naam staan. Dat zijn de namen van degenen die ergens na 1667 eigenaar van de poort werden. Als er geen twee poorten zouden zijn geweest maar slechts één poort, dan zou dit ongetwijfeld bij deze wijzigingen in de legger zijn aangepast, maar dat is niet gebeurd. Het lijkt me sterk dat de opstellers van de Legger deze poort meerdere keren ten onrechte zouden vermelden. Al met kunnen we wel aannemen dat de eerste opsteller van de Legger zich ten aanzien van het aantal poorten niet heeft vergist en dat er wel degelijk twee poorten waren. Ik denk dan ook dat Grijzenhout voor wat betreft dit punt het gelijk aan zijn zijde heeft en dat Steadman het verkeerd ziet.
Het tweede kritiekpunt van Steadman omvat het feit dat algemeen wordt aangenomen dat het rechterhuis op het Straatje vermoedelijk van voor de grote stadsbrand van 1536 stamt. Omdat die brand ook een groot deel van de huizen op de Vlamingstraat verwoest zou hebben, moest Grijzenhout dus kunnen verklaren waarom er toch een huis uit de Vlamingstraat op het schilderij kan staan dat de grote stadsbrand wel heeft overleefd. Grijzenhout laat daarop in zijn boek een kaart zien van de grote stadsbrand van Delft waarop te zien is welke huizen de stadsbrand overleefd hebben.
De kaart die aangeeft welke huizen de stadsbrand hebben overleefd. Dat zijn de donker gekleurde huizen.
Ter hoogte van Vlamingstraat nummer 42 (aan de onderzijde van de kaart schuin onder de nieuwe kerk) is een losstaand huis aan de noordzijde van de Vlamingstraat te zien dat de brand heeft overleefd en dat mogelijk de Vlamingstraat 42 kan zijn.
Detail van de kaart met in het cirkeltje het betreffende huis.
Volgens Steadman is er echter geen enkel bewijs dat uitgerekend dit ene ‘overlevende’ huis aan de noordzijde van de Vlamingstraat het rechterhuis is van het Straatje. Daarin heeft gelijk maar er is ook geen enkel bewijs dat dit huis niet het huis van nummer 42 zou kunnen zijn. (Nu zou ik ook nog kunnen zeggen dat op de plaats waarvan Steadman denkt dat de huizen wel stonden er ook maar één huis te zien is dat de stadsbrand heeft overleefd maar dat is een beetje kinderachtig.) Behalve de kaart die Grijzenhout laat zien, is er echter nog een kaart die de gevolgen van de stadbrand van 1536 laat zien.
Ook op deze kaart zijn er huizen aan de noordzijde van de Vlamingstraat te zien die de stadsbrand hebben overleefd (en hier zelfs meer dan één; zie het gele cirkeltje). Echter voor beide kaarten geldt in hoge mate dat de betrouwbaarheid van deze kaarten niet erg hoog moet worden ingeschat. Conclusie: de kaarten laten de mogelijkheid open dat het huis nummer 42 de brand heeft kunnen doorstaan. Of dit inderdaad zo is, valt echter niet te beoordelen. De kaarten geven hiervoor geen afdoende bewijs. Kortom, ten aanzien van dit kritiekpunt valt niets te concluderen.
Tot slot het derde kritiekpunt van Steadman. Het huis op de achtergrond van het schilderij zou te hoog zijn voor de situatie ter plekke omstreeks 1657 (het jaar waarin het Straatje geschilderd zou zijn.
Grijzenhout laat zien dat er inderdaad een dergelijk huis op die plaats stond. Dus dat spoort met het schilderij. Steadman komt vervolgens echter met perspectiefberekeningen aan, die aantonen dat het huis op de achtergrond op het schilderij 20 meter hoog moet zijn geweest – dat is vijf à zes verdiepingen hoog en dat is veel hoger dan de huizen die daar toen stonden. Of zijn berekening klopt kan ik niet nagaan, maar hij is professor in de architectuur dus hij zal best gelijk hebben. Echter, het is een huis op de achtergrond. Vermeer maakte een kunstwerk en geen wetenschappelijk studie. Het zou best kunnen zijn dat hij het huis op de achtergrond iets hoger heeft weergegeven dan het in werkelijkheid was om het zo op het schilderij beter te laten uitkomen. Dit heeft hij bijvoorbeeld ook gedaan met de toren van de Nieuwe Kerk op zijn gezicht op Delft.
De witte kerktoren van de Nieuwe Kerk op dit schilderij is in werkelijkheid wat minder breed en ook wat hoger dan Vermeer hem heeft geschilderd. Blijkbaar vond Vermeer het zo een mooier beeld. Van de site van EssentialVermeer: “While the tower of the Nieuwe Kerk is so strikingly illuminated as to seem real, it does not appear totally accurate in its dimensions. In a rather picturesque view by Jan de Beyer from 1750, the tower is much higher. Vermeer’s tower generally differs from those of other topographical renderings of the same spot. The proportions of the existing building suggest that his tower is somewhat wider and somewhat lower.”
Kortom, mocht de berekening van professor Steadman kloppen, dan kan het nog steeds zo zijn, dat Vermeer het huis op de achtergrond wat groter heeft geschilderd dan het in werkelijkheid was. Dit kritiekpunt is dan ook niet van een zodanige orde dat we de theorie van Grijzenhout moeten verwerpen. Al met al geven de op- en aanmerkingen van Steadman geen aanleiding om de theorie van Grijzenhout te verwerpen. Ik denk dan ook dat Grijzenhout het bij het juiste eind heeft en dat Steadman het verkeerd ziet.
p.s. Toch is er één punt waarin professor Steadman gelijk heeft. In zijn boek over zijn ontdekking schrijft Grijzenhout consequent over de kadasterweergave van 1823. Dat is een vergissing. Zoals Steadman terecht op merkt moet dat 1832 zijn.