In november 2015 onthulde professor Frans Grijzenhout dat op het schilderij ‘Het Straatje’ van Vermeer hoogstwaarschijnlijk de (toenmalige) huizen Vlamingstraat 40 en 42 in Delft stonden afgebeeld. Hij baseerde zich hierbij vooral op een belastingboek – ‘Legger van het diepen der wateren binnen de stad Delft’ uit 1667 (ook wel het ‘Register op het kadegeld’ genoemd – dat nauwkeurig aangaf hoe breed huizen en poorten in Delft waren die in die tijd aan een gracht lagen. Afhankelijk van de breedte van de huizen en poorten moesten de eigenaren belasting betalen.
Er verscheen een boek over zijn vondst en in het Rijksmuseum – en later ook in Museum Prinsenhof Delft – was er een tentoonstelling over het onderwerp en ik moet zeggen dat de onderbouwing van de professor vrij overtuigend was. Echter niet iedereen, vooral een aantal mensen die een andere theorie m.b.t de locatie van de huizen op het schilderij aanhingen, was het met de professor eens.
Zo schreef een zekere Gerrit Vermeer – geen familie van de schilder – samen met ene Gert Eijkelboom een kritisch stuk, waarin één van hun tegenargumenten was dat de aanwezigheid van een schrobgoot op het schilderij helemaal niet hoefde te betekenen dat er een gracht voor de huizen liep. (De aanwezigheid van de gracht gecombineerd met het ‘Register op het kadegeld’ was een essentieel onderdeel van de ‘bewijsvoering’ van de professor.
[…]. De goot kan evenwel met evenveel recht geduid worden als een aanwijzing tegen de aanwezigheid van de gracht. Als er over de volle breedte van het schilderij, net buiten beeld, een gracht zou zijn, zo zou de redenering kunnen luiden, zou het niet hebben uitgemaakt waar het water de gracht in liep. Het afschot (een bewust aangebrachte helling van een straat voor het laten weglopen van vloeistof) van een straat langs een gracht loopt namelijk doorgaans vanaf de gevelwand licht naar de gracht af, om te voorkomen dat water terugloopt naar de bebouwing en daarin binnendringt. Goten aan de kant van de gevel of dwarsgoten, zoals op het schilderij, zijn daarom niet nodig. De bewoner had zich dan de moeite van de aanleg van een voor het verkeer hinderlijke goot kunnen besparen. Juist het gegeven dat het overtollige water voor verdere afvoer naar een specifieke plaats moest worden geleid, zou erop kunnen wijzen dat er geen gracht gedacht is.” aldus de twee critici.
Nu had ik in het kader van mijn onderzoek naar het tweede Straatje van Vermeer een keer ‘Het Gezicht op Delft’ van Vermeer uitgebreid bestudeerd en gezien dat op dit schilderij ook schrobgoten stonden afgebeeld, die stuk voor stuk het water rechtstreeks naar een trekvaart afvoerden. In een mailtje aan de professor – ik had al eens een keer eerder over mijn onderzoek naar het Tweede Straatje van Vermeer met hem gecorrespondeerd – wees ik hem op deze schrobgoten.
Vorige maand verscheen er in het bulletin van Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond een uitgebreid wetenschappelijk artikel van de professor, waarin hij mijn inziens overtuigend alle kritiek op zijn onderzoek weerlegt.
Mijn “vondst” van de aanwezigheid van schrobgoten op ‘Het gezicht op Delft’ wordt (keurig met naamsvermelding) ook even kort genoemd – ik sta nu in een wetenschappelijk artikel (!) – , maar dat is niet de reden dat ik hier over het artikel van de professor schrijf. De reden daarvoor is niet de inhoud, maar om te laten zien hoe je in een wetenschappelijk artikel alles moet verantwoorden in bronnen en voetnoten. In mijn mailtje aan de professor schreef ik namelijk:
“Kortom, zo ver ik het kan beoordelen staat jouw theorie nog steeds overeind. Bovendien een theorie die gebaseerd is op belastingboeken die moet wel kloppen. Zoals Benjamin Franklin al zei: “Op deze wereld is niets zeker, behalve de dood en de belastingen.”
Blijkbaar vond de professor dit een leuk citaat en hij gebruikt het dan ook in zijn artikel. Maar niet zoals ik het opschreef. Je kan niet zomaar een vrije Nederlandse vertaling opnemen. Het moet wel wetenschappelijk onderbouwd zijn. Ik zag dat de professor zelfs de oorspronkelijke bron en tekst had opgezocht. Uit het (dertien pagina’s lange) artikel van professor Grijzenhout:
“Op grond van dat register moesten burgers immers daadwerkelijk belasting betalen voor het onderhoud van de kade en het uitdiepen van de gracht voor hun deur, en niemand – toen niet en nu niet – wil meer belasting betalen dan strikt noodzakelijk. Bovendien, zoals Benjamin Franklin al zei: ‘(…) in this world nothing can be said to be certain, except death and taxes’.18 We kunnen de gegevens uit het belastingregister dus maar beter serieus nemen.”
Dat getalletje 18 betekent dat er een voetnoot is. In die voetnoot vermeldt de professor keurig de bron van het citaat.
Het is maar goed dat ik op dit blog geen wetenschappelijke stukken schrijf. Dan zou ik voor elk citaat dat ik gebruik, de bron en de exacte tekst moeten opzoeken. “Van de meeste boeken blijven alleen de citaten over. Dan is het toch beter van meet af aan alleen de citaten neer te schrijven?” Dat is een citaat van de Poolse schrijver Stanislaw Jerzy Lec. Waar vind ik in Godsnaam zijn oorspronkelijke uitspraak? Ik spreek helemaal geen Pools!
Maar anyway, ik sta nu dus in een voetnoot in een wetenschappelijk artikel! Zo, nu kijkt u vast heel anders tegen mij aan.