Reclame maken

Voordat ik met mijn blogpost van vandaag begin, eerst even dit: “Zoek je op internet een leuke plek, ga dan naar de site van Martin van Neck!” Oké, dat staat genoteerd, nu over naar de blogpost van vandaag.

Tot de kiepkerels die in de eerste helft van de negentiende eeuw naar Nederland kwamen – zie de blogpost van gisteren – behoorde ook Anton Sinkel. In 1822 kocht hij aan de Nieuwedijk in Amsterdam een pand en begon daar zijn eerste winkel. Al spoedig volgden er meer, niet alleen in Amsterdam maar ook in Leiden, Leeuwarden, Rotterdam en Utrecht. Zijn ‘Winkel van Sinkel’ gold als het eerste warenhuis in Nederland.

0000 winkelHet pand van de Winkel van Sinkel in Utrecht; foto CumulusNL

 Voor zijn winkels maakte hij reclame, onder ander via het rijmpje: “In de Winkel van Sinkel is alles te koop. / Daar kan men krijgen: mandjes met vijgen, / doosjes pommade, flesjes orgeade, / hoeden en petten, en damescorsetten / drop om te snoepen en pillen om te poepen.”

Of dit versje een goede en effectieve manier van reclamemaken is, weet ik niet. Daar zal reclamemaker Diederik Koopal ongetwijfeld beter over kunnen oordelen. “Diederik wie?” zult u waarschijnlijk zeggen. Dat had ik ook. Ik had nog nooit van de man gehoord maar hij was onlangs te  gast in ‘College tour’ met Matthijs van Nieuwkerk.

Diederik Koopal is een grootheid in de Nederlandse reclamewereld. Hij is onder andere de man achter de Harry Piekema reclames van Albert Heijn, reclames voor Heineken en de Rolo reclame. Met die laatste reclame “Bedenk goed wat je met je laatste Rolo doet” heeft hij veel prijzen gewonnen.

0000 Rolo

Op de afbeelding klikken om naar het filmpje op YouTube te gaan. Overigens vertelde Koopal tussen neus en lippen door dat het een juniorteam van het bureau was dat met het idee van het olifantje op de proppen kwam. Maar alles was teamwork, zei Koopal.

Zelf heb ik tijdens mijn studententijd in de zeventiger jaren even overwogen om ook in de reclamewereld te gaan. Ik twijfelde een beetje over mijn studie Toegepaste Wiskunde en zag in de krant een gezamenlijke advertentie staan van de grootste vijftien Nederlandse reclamebureaus. Ze waren allemaal op zoek naar “nieuw talent” en hadden gekozen voor een gezamenlijke aanpak.

Je mocht een brief schrijven en moest deze naar een bepaald adres sturen. De brieven werden vervolgens  (ongeopend) verdeeld over de vijftien bureaus. Je wist dus niet waar jouw brief belandde en bij welk bureau je solliciteerde. Dat leek de reclamebureaus een leuk idee.

Waarom zou je eigenlijk maar één brief sturen vroeg de wiskundige in mij zich direct af. Ik rekende uit wat de kans was  – in het geval dat ik bijvoorbeeld vijf brieven zou sturen en dat deze random verdeeld zouden worden – dat geen enkel bureau twee of meer brieven van mij toebedeeld zou krijgen. Die kans was 47%, best hoog vond ik.

(De eerste brief mag uiteraard bij elk bureau belanden, de tweede bij 14 van de 15 bureaus maar niet bij het bureau van de eerste brief. De derde brief mag niet bij de eerste twee bureaus belanden enzovoorts, enzovoorts. Als je dus vijf brieven zou versturen dan was de kans dat de vijf brieven bij vijf verschillende bureaus zouden belanden gelijk aan (15/15*14/15*13/15*12/15*11/15) *100% = 47%. Hoe meer brieven je stuurt hoe kleiner dit percentage wordt. Bij het versturen van bijvoorbeeld acht brieven bedraagt dit percentage nog maar tien procent. En als je vijftien brieven zou sturen dan is de kans dat elk van de vijftien bureaus precies één brief zou ontvangen maar 0,003%.)

Ik besloot om het experiment te doen. Ik stuurde met een tussenperiode van telkens een dag vijf (exacte gelijke) brieven, waarin ik het product ‘Martin van Neck’ aanprees, naar het opgegeven adres en wachtte af. Na een tijdje kreeg ik vijf antwoorden van vijf verschillende bureaus, vier uit Amsterdam, eentje uit Rotterdam. Ik werd tot mijn verrassing vier keer uitgenodigd voor een gesprek, van één bureau kreeg ik een afwijzing.

Als eerste ging ik bij een bureau in Amsterdam op bezoek. Ze zaten in een luxueus kantoorpand. Ik werd ontvangen door twee mannen. De eerste man, gekleed in een snel pak, was degene die het contact met de klanten  had, de andere, wat minder formeel gekleed, behoorde tot het ‘creative team’. De snelle man vertelde iets over het bureau – ze waren laatst nog met een heel team naar een tropisch eiland geweest voor een reclame; hij probeerde overduidelijk zijn bureau ‘te verkopen’ – en daarna ging het over het product ‘Martin van Neck’.

De man vroeg onder andere wat ik zou doen als een frisdrankfabrikant met een nieuwe smaak aan kwam. Wat zou ik doen om het product in de markt te zetten? Ik antwoordde dat ik die vraag aan tien sollicitanten zou stellen en de antwoorden zou noteren. Daar zou vast wel een goed idee tussen zitten. ‘Grapje’ zei ik nog, maar hij viel niet erg goed.

Toen hij later ook nog vroeg of ik bezwaar had om reclame te maken voor bepaalde producten zoals sigaretten – ja dus – concludeerde ik dat de combinatie Martin en de reclamewereld geen ‘match made in heaven’ was. Het was niet mijn wereld. Thuis gekomen zegde ik de andere bureaus af.

Uiteindelijk heb ik mijn kandidaatsstudie Toegepaste Wiskunde afgemaakt en daarna Bedrijfskunde gedaan.

En oh ja, ‘De site van Martin van Neck, die is niet gek!’ (Had ik al gezegd dat de reclamewereld niets voor mij is?)