Mart Smeets

Ik ga nu iets heel geks zeggen. Mag ik dat zeggen? Ja, dat mag ik zeggen. Ik lig tegenwoordig vaak samen met Mart Smeets in bad. Oké, om misverstanden te voorkomen, niet met de persoon zelf maar met zijn boek ‘Mijn Amerika’ dat ik vorig jaar van mijn schoonzus en zwager voor mijn verjaardag heb gekregen.

000000 mart smeets

In dit boek schrijft Mart Smeets over zijn reizen in Amerika. Hij schrijft vooral over de geschiedenis van Amerika, sport, muziek, uit eten gaan en over allerlei muziek-  en boekwinkels die hij bezoekt. Dat laatste had wel een onsje minder gekund. Na drie keer weten we wel dat hij een belezen man is. De Franse journalist Philippe Bouvard zou zeggen “Bescheidenheid is de kunst om de anderen al het goede te laten zeggen dat je van jezelf denkt.”

Ik moet zeggen, Mart Smeets kan goed schrijven, vooral over de geschiedenis van Amerika. De lengte van de hoofdstukken is ook prettig, net lang genoeg voor een bad.

Ik “ken” Mart Smeets – niet persoonlijk overigens – al zo’n vijftig jaar en maakt hij via de televisie deel uit van mijn leven. In levende lijve zelf heb ik hem één keer gezien. Dat was halverwege de jaren zeventig van de vorige eeuw. Hij was tijdens de introductieperiode op de TH Twente uitgenodigd door een studentenvereniging – vermoedelijk de basketbalclub.  Hij hield een lezing en keek daarbij opvallend vaak naar een jongen in het publiek. Ik dacht ‘Zit hij nou met die jongen te flirten?’ maar het ging om de Noorse trui die de jongen droeg, want opeens zei hij: “Je hebt een mooie trui, mag ik vragen waar je die vandaan hebt?” Een decennium later zou Mart Smeets bekend staan om zijn Noorse truien die hij tijdens schaatswedstrijden altijd droeg. Wellicht is het die dag op de TH Twente begonnen.

Zelf heb ik bijna een keer in een tv-programma met Mart Smeets gezeten. In 2004 had ik een boek met allerlei nutteloze voetbalkennis over het Nederlands elftal geschreven . Het was vlak voor het EK uitgekomen

oranjerapporten

Opeens werd ik tijdens het EK op een middag gebeld door een redacteur van de NOS. Of ik ’s avonds in een programma – er was onverwacht een gast uitgevallen –  met Mart Smeets wat grappige feitjes uit het boek wilde bespreken.

Ik werd volkomen verrast door die vraag, Moest ik dat doen? Het was vast goed voor de verkoop van het boek, maar ik zag er die dag toevallig niet uit – ik had een ‘bad hairday’; wat heet, ik moest nodig naar de kapper; Marianne zat dat al weken te roepen. Ik zei dat ik even moest kijken of ik het qua tijd allemaal kon regelen en dat ik binnen tien minuten terug zou bellen. Dat was goed.

Ik maakte een snelle berekening. Ik kon onderweg nog net naar de kapper, dan naar huis voor een net overhemd en dan met openbaar vervoer  naar Hilversum. De twee jongens van mijn tweemans-uitgeverij zouden vast blij verrast zijn met mijn tv-optreden. Gratis tv-reclame voor mijn boek! Ik besloot het te doen. Ik belde terug, ruim binnen de tien minuten.

Het hoefde niet meer. Ze hadden ondertussen al de schrijver van een ander boekje met nutteloze voetbalkennis gebeld. Die had direct ja gezegd. ’s Avonds zag ik hem terug op tv. Saai. Mijn boekje was veel leuker, maar het zijne verkocht daarna wel beter. Het stond de week er na zelfs in de top 60 van beste verkochte boeken in Nederland. (Oké, één week maar op nr. 57.) Ik heb deze gemiste kans op eeuwige roem maar nooit aan de jongens van de uitgeverij verteld. Leek me beter. Nu kan het wel. (Hun uitgeverij bestaat niet meer). Sorry jongens dat ik niet direct ja zei.