Duifjes (2)

Een paar weken nadat in de zomer van 1967 een wezel in ons duivenhok had huisgehouden  – zie hier –  kwam een vriendje van mij opgewonden vertellen dat hij met zijn ouders op bezoek was geweest bij een boswachter. Het was een kennis van zijn ouders. Hij had daar verteld over het drama wat ons was overkomen en toen had de man – hij had zelf heel veel duiven –  gezegd dat ik wel gratis een nieuw setje jonge duiven bij hem mocht komen ophalen.

De volgende dag gingen we naar de boswachter. Het was een aardige man. Hij had allemaal meeuwduiven. Dat was een andere soort dan dat wij hadden, maar ik vond ze mooi. We kozen twee jonge duiven uit, een mannetje en een vrouwtje, en gingen blij met onze nieuwe aanwinsten naar huis.

Er was één mogelijk probleempje had de boswachter gezegd. De afstand tussen zijn huis – hij woonde aan de rand van een bos; je bent boswachter of niet –  en ons huis was hemelsbreed, ‘as the crow flies’ zoals de Engelsen zo mooi zeggen (vrij vertaald: zoals de duif vliegt), ongeveer één kilometer. Er was daarom een kans dat de duiven weer terug zouden vliegen naar zijn huis. We konden ze daarom maar beter een paar dagen in ons hok opgesloten laten zitten. Dan zouden ze aan het hok wennen en dan was de kans groter dat ze bleven.

duifjes

Een meeuwduif; foto wikipedia

Toen we de nieuwe duiven in het hok zetten, werden ze uitbreid bekeken door Gerrit en Kootje, de twee overgebleven mannetjes in ons hok – de vrouwtjes waren bij het wezeldrama omgekomen. Gerrit en Kootje hadden daartoe ook uitgebreid de tijd, want we lieten het hok drie dagen dicht. De vierde dag deden we ’s morgens het hok open. Gerrit en Kootje vlogen er direct uit, even later gevolgd door het nieuwe koppeltje. Ze vlogen nieuwsgierig een rondje om het huis, gingen even op het dak zitten en vlogen vervolgens linea recta terug naar het huis van de boswachter.

’s Middags haalden we ze weer op. We moesten ze maar iets langer in het hok laten zitten, een weekje of zo, zei de boswachter. Zo gezegd zo gedaan Tot groot ongenoegen van Gerrit en Kootje lieten we het hok nu een week dicht. Het hielp niet. Zo gauw we het hok open zetten, vlogen de meeuwduiven weer terug naar het huis van de boswachter.

We besloten nog één nieuwe poging te ondernemen. Het hok bleef nu liefst drie weken dicht. Wel werd het hok af en toe voor Gerrit en Kootje open gezet – de meeuwduiven zaten dan even in mandje zodat Gerrit en Kootje konden uit- en invliegen. In de derde week gebeurde er iets onverwachts. Het vrouwtje legde een ei. We zetten het hok open en deze keer vlogen de duiven niet weg. Ze gingen een nest maken. De eieren – er werd nog een tweede ei gelegd – kwamen uit en vader en moeder duif gingen de jongen verzorgen. Het was een vrolijke familie duif en het leek er nu op alsof ze helemaal genesteld waren. Dat hadden we fout gezien.

Nadat de jongen zelfstandig genoeg waren, vlogen pa en ma duif namelijk weer terug naar het huis van de boswachter. We zagen het voor onze ogen gebeuren. We zaten in de tuin. Alle duiven zaten op het dak. Vader en moeder duif koerden opeens luidkeels en vlogen toen richting het huis van de boswachter. De jonge duiven bleven op het dak zitten en vlogen aan het eind van de dag het hok weer in. De volgende dag kwamen de ouders weer terug. We hoorden ze opeens op het dak zitten koeren. We liepen naar buiten en zagen nog net hoe ze weer weg vlogen. En deze keer vlogen de jongen mee, richting het huis van de boswachter.

We gaven het op. We besloten om ook geen nieuwe duiven meer te kopen. Een paar maanden later viel Gerrit opeens dood van zijn stokje. Kootje bleef alleen achter. Hij ondernam telkens grote tochten. Waarschijnlijk op zoek naar soortgenoten. Soms bleef hij wel een eens dagje weg, later wel eens twee of drie dagen. Op een dag kwam hij helemaal niet meer terug.

Het duivenhok werd later een rommelhok.