Dit weekend waren er drie grote sportgebeurtenissen. In Moskou was er de finale van het WK voetbal. In Wimbledon waren er de tennisfinales en in Scheveningen werd er op het strand een beachvolleybal toernooi gehouden. Bij dit laatste toernooi deed onze jongste dochter mee.
De dochter vroeg ons of we kwamen kijken. ’s Morgens – ze speelde toen volgens een WhatsApp berichtje op veld 44 – haalden we het niet om op tijd te komen om haar te kunnen zien spelen en zonder onze steun verloor ze drie van de vier wedstrijden, waardoor ze ’s middags, afgezakt naar veld 57, in een verliezers-poule mocht spelen. Dankzij onze steun ging dit beter en wonnen ze twee van de drie wedstrijden.
Op een gegeven moment moest ze tegen een team waar zo te zien iemand uit het Nederlands beachvolleybalteam in zat, althans hij droeg een oranje Nederlands beachvolleybalteamshirt. Gezien zijn spel had ik wat twijfels of hij daadwerkelijk in het Nederlands team zat, maar zijn enthousiasme maakte veel goed.
Er was nog iets opvallends. Hij was ongelooflijk sportief. Op een gegeven moment sloeg één van zijn tegenstanders een mooie bal in de hoek. Terwijl hij nog een wanhopige poging deed om de bal met een duik te halen, riep hij al, terwijl hij nog in de lucht zweefde, “Mooie bal!”. Ook bij veel andere ballen complimenteerde hij steeds de tegenstander. Kijk, dat was nog eens een sportieve speler.
Ook de twee toeschouwers van de wedstrijd – het was niet uitverkocht – konden zijn enthousiasme waarderen.