Ik ben al bijna zestig jaar fan van Go Ahead Eagles, Kowet zoals wij echte fans zeggen. Hierbij een verhaal uit de oude doos. Het speelt zich af in de zestiger jaren. Mijn één jaar oudere broertje en ik stonden in die tijd op de jongensrang, ook wel het kippenhok genoemd, een speciaal vak in de hoek aan de Vetkampstraatzijde.
Op een dag speelden we tegen Ajax. Die hadden een nieuwe jonge ster, Johan Cruijff geheten, al werd hij in die tijd meestal Cruijffie genoemd. Op een gegeven moment schoot Cruijff de bal ver naast en de bal belandde in ons vak. “Hé Cruijffie, Uitkijken! Je moet beter schieten, ik kreeg hem bijna op mijn hoofd!” gilde ik heel hard met mijn hoge jongetjesstem. Blijkbaar hoorde Cruijff het, want hij keek naar ons vak en stak als een soort verontschuldiging zijn arm op, wat tot gejuich in ons vak leidde.
Even later stak hij weer zijn arm omhoog. Deze keer om zelf te juichen, want hij scoorde. Vermoedelijk ben ik één van de weinige Nederlanders wiens voetbalaanwijzingen Cruijff opvolgde.
28 mei 1967; Go Ahead – Ajax, uitslag 1-2, voor de beker. Halverwege de verlenging. Op het veld krijgt Cruijff (nummer 9) verzorging. Helemaal rechts staan Rinus Michels en Piet Keizer. (Dit was overigens niet de wedstrijd waarin Cruijff naar de jongensrang zwaaide.) Op de achtergrond de onoverdekte staantribune achter het doel, rechts zo’n beetje onder het reclamebord van Bruco was de jongensrang. Foto Jac de Nijs; Anefo; Nationaal Archief
Het moet waarschijnlijk ergens in het begin van de wedstrijd zijn geweest dat Cruijff scoorde, want langer dan een kwartiertje stonden mijn broertje en ik haast nooit op de jongensrang. Het vak werd door een hek van gaas gescheiden van het naast gelegen vak en er waren altijd wel wat jongens die met een voet het zand onder het gaas weg schraapten. Als het gat groot genoeg was, kon je onder het gaas doorkruipen en belandde je in het vak er naast.
Dat was ook een onoverdekt-staan-vak, maar het mooie van dat vak was dat je daar pal achter het doel kon staan. Ik vond het vooral mooi als Nico van Zoghel, dat was in die tijd onze keeper, dat doel verdedigde. Die had de gewoonte om makkelijk houdbare ballen niet zo maar te vangen, maar deze tegen te houden door een indrukwekkende zweefduik te maken. Volkomen onnodig maar het zag er prachtig uit en ik stond er dan als klein jongetje met open mond naar te kijken.
30 oktober 1966; doelman Nico van Zoghel maakt weer eens een duik, terwijl hij de bal ook makkelijk gewoon had kunnen vangen. Foto Ntionaal Archief.
Voor mijn broertje en ik was dit vak meestal niet het eindpunt van ons bezoek aan het stadion, want na een tijdje vertrokken wij naar de overdekte staantribune aan de lange zijde, waar ongeveer halverwege mijn vader altijd stond. Dan had hij een goed zicht op beide doelen. Deze tribune werd in die tijd van het onoverdekte vak achter het doel gescheiden door een hekwerk zonder gaas maar met een soort staven, waardoor je er niet doorheen kon. Tenzij je klein was zoals mijn broertje en ik, dan kon je je er wel door heen wurmen.
Op een dag was mijn broertje er al door heen en holde richting mijn vader. Ik wilde volgen maar net toen ik er ook door heen was, stond er opeens een dikke suppoost met een grote pet pal voor mijn neus. Hij had blijkbaar gezien hoe mijn broertje er door heen was gegaan en was van zijn plaats gekomen. Hij probeerde mij te pakken, maar ik glipte net op tijd weer terug door het hek, wat tot enig enthousiasme op de overdekte staantribune leidde.
Ik bleef op het onoverdekte staan vak staan en hield de suppoost in de gaten. Na een tijdje liep hij weer terug naar zijn positie en een paar mensen op de overdekte staantribune wenkten mij. Ik probeerde het opnieuw, maar blijkbaar had de suppoost mij ook in de gaten gehouden, want hij kwam weer aanhollen. Ook deze keer kon ik echter weer ontsnappen en terug keren naar mijn vak, wat wederom tot gejuich op de tribune leidde. Deze keer van meer mensen. Blijkbaar was het niet zo’n interessante wedstrijd.
Het hele vak begon er zich nu mee zich bemoeien en toen de suppoost weer was teruggelopen naar zijn positie, begonnen de mensen mij nu massaal te wenken. Toen ik mij weer door het hek had gewurmd, klonk er een luidkeels enthousiast “Heuj, heuj, heuj” van de tribune. De suppoost had er blijkbaar genoeg van, want deze keer bleef hij staan. Even later voegde ik mij bij mijn broertje en mijn vader en keken we samen verder naar de wedstrijd.