Uit de serie ‘Ondergaande Zon’: Het Noordelijk Havenhoofd bij Scheveningen; 14 november 2022.
Tussen Leidschendam en Zoetermeer ligt tegenwoordig de Nieuwe Driemanspolder. Het is behalve een natuurterrein ook een zogheten ‘piekberging’. De polder vangt bij extreme regenval het overtallige water uit de omgeving op. Momenteel staat er best veel water in.
Als gevolg daarvan zijn niet alle paden meer begaanbaar.
Goed dat ze waarschuwen. Menig ruiter was anders zo maar door gereden.
Er is weer een verhaal van mij opgenomen in Hard Gras en wel in nummer 147 van december 2022. (De allereerste keer dat er een verhaal van mij in Hard Gras verscheen is al weer 22 jaar geleden. Ik word oud.) Zie hier het kaft van Hard Gras nr. 147.
Het verhaal gaat over de sportieve carrière van mijn ouders. Mijn vader was meer dan veertig jaar voetbalbestuurder. Voor het eerst tijdens de Tweede Wereldoorlog in Voorst, voor het laats in 1985 bij de sportvereniging Diepenveen. Ik citeer een klein stukje uit het verhaal over de periode bij Voorst.
“Ook schrijft hij vaak de jaarverslagen van de club. Het organiseren van voetbalwedstrijden tijdens de oorlog wordt steeds problematischer. Uit een naoorlogs verslag op de site van Voorst over het seizoen 1943 – 1944, het laatste seizoen dat er tijdens de oorlog wordt gevoetbald:
“Moeilijkheden bleven Voorst niet bespaard. De oorlog drukte steeds meer een stempel op ons gehele leven. Verschillende spelers moesten in Duitsland gaan werken, andere doken onder, het materiaalprobleem werd steeds dringender en ook het vervoersvraagstuk. Op alle mogelijke manieren moest men soms proberen de tegenpartij te bereiken. We herinneren ons, dat Voorst 3 eens op 5 tandems (meer waren er niet te krijgen) met 10 spelers naar Hengelo vertrok. Tot overmaat van ramp werd de terreinhuur opgezegd. Na lang zoeken werd tijdelijk een weide van de heer Kloosteboer verkregen en de toenmalige spelers zullen nog wel eens terug denken aan de “malse klei” van dit terrein.”
Het verhaal gaat ook over mijn moeder. Zij zat samen met haar vriendin Fanny (Blankers) Koen uit Hoofddorp op turnen en atletiek. Mijn moeder was beter in turnen, Fannny Koen in atletiek. Was het andersom geweest dan had mijn moeder vier gouden Olympische medailles gewonnen. Enfin, het hele verhaal kunt u dus lezen in Hard Gras nr.147.
In 2012 verscheen er een boek van mijn hand over de ondergang van de Titanic honderd jaar eerder. Zie hier elders op mijn site meer informatie over dit boek.
Het boek bevat niet alleen een verslag van de geschiedenis van de Titanic: van de bouw tot haar ondergang, maar het bevat ook een aantal portretten van mensen die aan boord waren tijdens het zinken van het schip, waaronder de ‘usual suspects’, zoals de kapitein, de stuurman, de reder, de uitkijk, the unsinkable Molly Brown, de marconist en de mensen van het scheepsorkest – and the band played on.
Maar ook bevat het boek portretten van een aantal opmerkelijke maar wat minder bekende mensen die zich aan boord van de Titanic bevonden, zoals de vrouw die twee keer met de Titanic zonk, de wacht op het achterdek die men vergat te waarschuwen, de man die de ramp had voorspeld maar desondanks aan boord ging, de man die na zijn dood briefkaarten bleef sturen, de Japanner die oneervol niet was verdronken en een ontvoerd kind dat zich aan boord van de Titanic bevond.
Wie hier meer over wil weten; het boek is nog steeds te koop, onder andere bij Bol.com en via de site van de uitgever. Ook kan je sinds dit jaar het boek kopen als luisterboek. Hoef je niet eens het boek zelf te lezen maar wordt het boek je voorgelezen. Wij van WC-Eend kunnen dit boek beslist aanraden!
Nu staat er in het boek uiteraard niet van iedereen die aan boord was van de Titanic een portret. Met 2223 mensen aan boord zou het anders een beetje dik boek zijn geworden.
Tot de mensen die geen plekje in het boek kregen, behoort ook Frank Winnold Prentice, een op dat moment 23-jarig bemanningslid, die werkzaam was in het voorraadmagazijn van het schip.
Ik – de Titanic-expert – had geen idee van zijn wederwaardigheden op de Titanic totdat ik van de week op twitter een interview met hem zag dat de BBC in 1979 met hem – hij was op dat moment 90 jaar oud – had gehouden. Hij gaf daarin een fascinerend persoonlijk verslag van de ondergang van de Titanic.
Had ik op het moment van het schrijven van het boek dit interview gekend, dan had ik beslist een portret van hem met de tekst van zijn ooggetuigenverslag in het boek opgenomen. ‘Met de kennis van nu’ zou onze minister-president zeggen, had ik dat moeten doen. Daarom krijgt u het hier alsnog.
Ik heb het interview voor u uitgeschreven en zo goed mogelijk voor u vertaald. Zie hieronder: (het is grotendeels een monoloog). Als u het boek heeft gekocht, print het uit en stop het in het boek! Als u het boek niet heeft gekocht, koop het alsnog, print het interview vervolgens ook uit en stop het er in. Frank Prentice begint zijn verhaal met het moment van de botsing:
“Er was geen impact als zodanig. Het was net alsof een auto remde en dat was het. Ze stopte. We hadden een patrijspoort open staan. Ik keek naar buiten en de lucht was helder, sterren schenen. De zee was doodstil en ik snapte het niet, kon het niet begrijpen. Dus ik liep de kajuit uit en dacht, laat ik naar voren gaan. Ik ging naar het kuildek aan stuurboordzijde en zag ijs op het kuildek.
Geen teken van een ijsberg, want die was ons natuurlijk al gepasseerd. De lichten van de patrijspoorten schenen op het water. Er was boven de waterlijn geen schade te zien. Wat er was gebeurd, was dat we over de ijsberg waren gegleden. En hoewel het schip met de dubbele bodem onzinkbaar zou zijn, had de ijsberg haar aan stuurboordzijde, van voren naar de machinekamer toe, stuk gesneden, dwars door haar twee wanden heen.
We kregen orders om de reddingsboten te laten zakken met natuurlijk de order, dezelfde oude order, vrouwen en kinderen eerst. We zwaaiden de reddingsboten uit en vulden ze geleidelijk. De eerste boten waren die aan bakboordzijde. De eerste boten hadden niet veel passagiers aan boord. De mensen waren bang om naar beneden te gaan. Er was een hoogteverschil van het dek ten opzichte van het water van zo’n 20 meter. En ze dachten niet dat het schip zou zinken. Een paar van de eerste boten aan bakboordzijde voeren maar half gevuld weg. Weet dat we 16 reddingsboten hadden en ze hadden elk plek voor 50 mensen. Als ze helemaal gevuld waren, hadden we er 800 kunnen redden, terwijl we er maar 500 hebben gered. Je kunt je dus voorstellen dat er veel zitplaatsen in de eerste reddingsboten niet bezet waren.
Daarna kreeg ik orders om met een aantal mannen naar de voorraadruimte te gaan en daar alle biscuitkoekjes te halen die we konden vinden. Toen we weer op het bootdek kwamen, konden we niet meer in de buurt van de reddingsboten komen. Sommige mannen probeerden om in de boten te klauteren. Ze werden teruggeduwd. Tegen die tijd helden we heel erg over naar bakboord en konden we de stuurboordboten niet naar beneden krijgen.
Voordat ik mijn reddingsvest om deed, ontmoette ik een jong stel. Ik weet haar naam niet meer – BBC interviewer: “Clark” – “Ja, het was mevrouw Clark. Ze hadden hun huwelijksreis in Frankrijk doorgebracht en we hadden ze opgehaald in Cherbourg. Ze had een probleem met haar reddingsvest. Dus heb ik haar geholpen en zei dat ze in een reddingsboot moest stappen. Er was er nog één aan bakboordzijde. Maar ze zei: “Nee! Ik wil er niet naartoe, ik wil mijn man niet verlaten.” Dus zei ik: ‘Het is gewoon een voorzorgsmaatregel, je stapt in, je man volgt later.’ En ik bracht haar weg en dat was dat. Ik pakte daarna mijn eigen reddingsvest en deed die om.
Toen kwamen de derdeklasse-passagiers boven, 700 en ze zwermden over de dekken uit. De dekken raakten vol en ik dacht, ik heb alles gedaan wat ik kan doen. Ik heb geholpen voor zover ik kan, nu ga ik naar boven om uit het gedrang te komen. Ik ging naar het achterdek. Toen zakte het schip snel. Opeens verhief ze zich omhoog en hoorde je alles door haar heen knallen. Alles wat los zat, viel omlaag.
En toen ging ze omlaag en leek daarna weer omhoog te komen, dus ik dacht ‘nu ga ik weg’. Ik hing aan een reling, we hadden twee relingen, aan stuurboord en aan bakboord. We zeiden tegen elkaar ‘blijf uit de buurt van de schroefbladen’. Ik hing aan een van de relingen en ik kwam steeds hoger in de lucht en toen dacht ik ‘oke’, nu ga ik.’ En ik viel omlaag. Ik had een reddingsvest om en ik raakte het water met een geweldige klap, gelukkig raakte ik niets toen ik in het water terecht kwam. Overal lagen lichamen.
Toen keek ik omhoog naar de Titanic, de propellers waren helemaal uit het water, het roer was ook boven water en ik kon de bodem van het schip zien. Toen gleed ze geleidelijk omlaag en dat was het. Dat was het laatste van de Titanic.
Ik wilde niet dood, maar ik zag niet veel kans om te overleven. Ik raakte stilaan bevroren, maar bij de gratie Gods kwam er een reddingsboot en ze trokken me naar binnen. Er lag een brandweerman dood op de bodem. Er lag ongeveer 20 centimeter water in deze boot. Er was nog een andere man aan boord gehesen die, zo leek het leek er op, er weer uit probeerde te komen. Ik weet niet wat er met hem aan de hand was. Ze bonden hem vast. Aan boord zaten vrouwen en kinderen. Ik ging op een bankje zitten en ik bleek naast mevrouw Clark te zitten! De vrouw die ik in een reddingsboot had gestopt en het eerste wat ze zei was: ‘Heb je mijn man gezien?’ Ik zei toen: ‘Nee, dat heb ik niet, maar ik verwacht dat het goed komt met hem’. Hoe dan ook, ik was zoals je je kunt voorstellen er behoorlijk slecht aan toe, bijna bevroren. Ze wikkelde me in haar mantel. Ze had een soort deken of jas om. Hoe dan ook, ik denk dat ze daarmee waarschijnlijk mijn leven heeft gered, ik weet het niet. Ik heb het hare gered, althans ik denk dat ik dat heb gedaan, en zij redde het mijne. Bij het eerste licht verscheen de Carpathia. De Carpathia was ongeveer 7.000 ton. Ze was vol geladen op weg naar de Middellandse Zee. Ze namen ons allemaal aan boord en namen ons mee naar New York en dat was dat.
BBC-Interviewer: “Ik geloof dat je nog een horloge hebt dat je droeg op het moment dat je te water ging? ‘
Prentice: Ja, ja! Ik kon in die tijd niets beters betalen. Kijk, hier is het.
BBC-Interviewer: “De wijzers staan op twintig over twee. Hoe laat was het toen je het water in ging denk je? ”
Prentice: “Ik denk twee uur. Het raakt bevroren, net zoals ik. Ik denk dat het nog ongeveer twintig minuten in het water heeft gelopen.”
BBC-Interviewer: “Vind je het vervelend om zoals vandaag over het incident te praten?”
Prentice: “Erover praten? Ik zal er vanavond weer over dromen. Heb dan weer een nachtmerrie. Je zou denken dat ik daar nu te oud voor ben, maar wees niet verbaasd dat als ik in bed lig, alles weer voorbij komt.”
Op de prachtige site van de Encyclopedia Titanica – ik heb die site toen ik mijn boek schreef vaak geraadpleegd – staan portretten van alle mensen aan boord van de Titanic, dus ook van Frank Prentice, zie hier. Hij was één van de acht (mannelijke) bemanningsleden die door reddingsboot nr. 4 – deze boot lag het dichts bij de plek waar de Titanic was gezonken – aan boord werden genomen. Twee van hen stierven in de reddingboot aan de gevolgen van de kou , een derde overleed later aan boord van de Carpathia. De overige vijf uit zee opgeviste personen, waaronder Frank Prentice overleefden de ramp.
Na het zinken van de Titanic keerde hij terug naar Engeland en ging weer voor de White Star Line varen, onder andere op de Olympic, het zusterschip van de Titanic. Hij trouwde in 1919, kreeg drie kinderen en stierf uiteindelijk in 1982 op 93-jarige leeftijd.
De Mrs. Clark in het verhaal is Virginia Estelle Clark. Zij was ten tijde van de ramp 26 jaar oud.
Ze was drie jaar eerder getrouwd met Walter Clark. Hun reis in 1912 naar Frankrijk was een uitgestelde huwelijksreis. Ze hadden ondertussen een op dat moment bijna -tweejarig jongetje dat niet mee was op de reis, maar dat in Amerika achter was gebleven bij de ouders van Walter Clark in Los Angeles. Walter Clark overleefde de ramp niet, zijn lichaam is nooit terug gevonden.
Een paar maanden na het zinken van de boot hertrouwde ze met een zekere John Tanner uit New York. Er ontstond vervolgens een conflict met haar voormalige schoonouders die vonden dat zij emotioneel niet in staat was om te zorgen voor haar kind. Na een rechtszaak kwamen de partijen over een om elk zes maanden per jaar voor het kind te zorgen. Het tweede huwelijk van Virginia hield niet stand. Omstreeks 1920 scheidde ze van Tanner om later, na een huwelijk met iemand anders, gevolgd door een scheiding, opnieuw met hem te trouwen. In 1958 overleed ze op 73-jarige leeftijd. Voor haar portret op de site van de Encyclopedia Titanica, zie hier.
Uit de seriepaddenstoelen deze keer: de niet-‘rood met witte stippen’ paddenstoelen. Wederom uit de omgeving Leidschendam – Voorschoten en Wassenaar.
Ongetwijfeld zullen een aantal van deze paddenstoelen giftig zijn, maar ik heb geen idee welke. Eet ze maar niet. Een bekende uitdrukking luidt niet voor niets: “Alle paddenstoelen kan je eten, maar sommige soorten maar één keer.” Dus laat alle paddenstoelen maar in het bos staan. Is ook leuker voor de andere wandelaars.
Vorige maand zijn we een aantal keren op paddenstoelensafari geweest. Zowel bij het landgoed De Horsten in Wassenaar, het Laarzenpad in Leidschendam en kasteel Duivenvoorde in Voorschoten. Zelf heb ik met mijn mobieltje een aantal foto’s gemaakt.
Nu hoeft u niet te vrezen dat u wordt opgezadeld met mijn foto’s van paddenstoelen. Marianne heeft ook allerlei foto’s gemaakt en die zijn een stuk beter dan die van mij. Daarom verspreid over een aantal blogs wat paddenstoelenfoto’s. Vandaag deel 1: ‘Rood met witte stippen’.
Deze stonden bij Kasteel Duivenvoorde:
En deze stonden op het Landgoed De Horsten, waarvan koning Willem-Alexander de eigenaar is.
Na langdurige bestudering heeft de deskundige jury besloten om de rood-witte paddenstoelen van de Horsten als winnaar uit te roepen van de verkiezing mooiste rood-witte paddenstoel. De koning reageerde enthousiast:
“Vrede op aarde is meer dan een onbereikbaar ideaal. Meer dan een ster aan de hemel. Vrede op aarde begint heel dichtbij. Thuis. In de straat. In de buurt. Op de club. In eigen dorp of stad. Ieder kan, op zijn of haar eigen manier aan die vrede bijdragen door rode paddenstoelen met witte stippen te laten groeien op zijn landgoed.”
Woorden die zo in een kersttoespraak zouden kunnen.
Omdat Marianne in januari met wat vriendinnen op wintersport gaat, moet ze wat aan haar conditie doen. Ik ga niet mee en hoef dus niets te doen om mijn conditie te verbeteren. Wat overigens ook niet nodig zou zijn omdat mijn conditie al van een ongekend niveau is.
Enfin, in het kader van het verbeteren van haar conditie fietsten wij een paar dagen geleden naar Scheveningen, waar ik op internet een leuke wandeltocht had gezien die een zekere Henriëtte Bokslag daar had geplaatst. Deze wandeltocht van zo’n 5 km voert langs een groot aantal leuke muurschilderingen in Scheveningen (hier zeggen wij trouwens op Scheveningen). Zie hier wat foto’s van de muurschilderingen die wij zagen.
Het afgebeelde gebouw op deze muurschildering is de Seinpost. Kinderen van de basisschool “De Kubus” in Scheveningen hebben het keramiek gemaakt dat op de wand van de schildering is aangebracht. Zie hier een detail met wat keramiek:
Even verderop staat op de zijmuur van het Badhotel de vuurtoren van Scheveningen afgebeeld. In werkelijkheid is deze rood-wit, maar omdat blauw de basiskleur is van het Badhotel is hij hier in blauw-wit afgebeeld.
De titel van deze blogpost heet de oudste jeugdherinnering, maar ik vraag me opeens af of het niet de jongste jeugdherinnering moet zijn? Misschien is de term allereerste jeugdherinnering wel een betere term. Volgens wetenschappelijke onderzoeken hebben de meesten van ons geen herinneringen aan gebeurtenissen van voor ons derde levensjaar. Ik citeer even een stukje van de site van Scientias.
“Dat komt doordat we aan infantiele amnesie lijden. Dat wil zeggen dat we herinneringen die we voor ons derde levensjaar aanmaken, gaandeweg (vanaf onze zevende verjaardag ongeveer) weer kwijtraken. Dat komt doordat het hele jonge brein de neurale architectuur die nodig is om complexere herinneringen te vormen en in stand te houden, mist.”
Soms heb je jeugdherinneringen aan gebeurtenissen die helemaal niet plaats hebben gevonden . Dat kan bijvoorbeeld een gevolg zijn van ‘inprenten’. Als je ouders bijvoorbeeld heel vaak iets uit je jeugd vertellen en herhalen – “Toen je twee jaar oud was ….” maar dat niet klopt, dan denk je later toch dat je dat als tweejarige hebt meegemaakt.
Neem mij, mijn ouders hebben altijd vertelt dat ik als driejarige een hattrick scoorde in de WK-finale van 1958 die Nederland met 3-2 won van Brazilië. Pelé scoorde overigens twee keer voor Brazilië, ik volgens mijn ouders dus drie keer voor Nederland.
Op deze foto speelt Pelé in juni 1959 in een hotel in Groningen, waar zijn ploeg Santos verbleef voor een vriendschappelijke wedstrijd, een spelletje kaart. De Groninger jeugd kijkt door het raam toe.
En op deze foto moet de jonge voetbalster handtekeningen uitdelen. (Beide foto’s zijn gemaakt door Wim van Rossem van het fotobureau Anefo. De foto’s maken nu onderdeel uit van het Nationaal Archief.)
Nu is die hattrick van mij in de WK-finale één van mijn eerste jeugdherinneringen, maar u en ik weten dat die herinnering niet klopt. Het is “een ingeplante” herinnering. In werkelijkheid scoorde ik maar twee keer in de finale – twee maal een kopbal, wat gezien het feit dat ik voor een driejarige vrij klein was best wel een knappe prestatie was. Niet ik maar Abe Lenstra scoorde het derde Nederlandse doelpunt.
29 januari 1950: Abe Lenstra laat zijn dochtertje Metteke de slee trekken. Ruim acht jaar later zou hij de winnende goal scoren in de WK-Finale tegen Brazilië. Eerder in de wedstrijd kopte de toen pas driejarige Martin van Neck twee keer raak uit een hoekschop. Foto Harry Pot; Anefo
Enfin, die hattrick is dus geen echte jeugdherinnering. Mijn allereerste jeugdherinnering is dat ik als driejarige samen met een meisje uit de buurt op de bloeiende Asselsche heide vlakbij Apeldoorn achter een vlinder aan holde.
De Asselsche heide eind augustus 2022., 64 jaar later
In mijn herinnering was het een rode vlinder, dus het zou wellicht een pauwoogvlinder geweest kunnen zijn, maar dat weet ik niet zeker.
Volgens mijn ouders speelde ik in die tijd wel eens samen met een meisje dat in de buurt woonde. Ze was een freule, dus haar ouders moeten van adel zijn geweest. Niet dat ik dat als driejarige wist maar dat hebben mijn ouders mij later verteld. Ze namen het speelkameraadje van hun dochter (ik dus) als ze ergens heen gingen wel eens mee en blijkbaar ook een keertje toen ze op de bloeiende heide bij Assel gingen wandelen. Met als gevolg: mijn oudste dan wel jongste dan wel allereerste jeugdherinnering.
Of dit inderdaad daadwerkelijk zo gebeurd is, durf ik niet met zekerheid te zeggen. Maar ik herinner wel dat ik als klein kind een keer met een meisje achter een vlinder aanholde en dus ik hou het er op dat dit mijn allereerste jeugdherinnering is.
In de Volkskrant van vandaag staat een stukje over de eerste wereldbeker schaatsen van dit seizoen. Eerlijk gezegd volg ik het schaatsen niet meer zo. Veel te veel wedstrijden. Al is dat natuurlijk geen sterk argument, want ook bij het voetballen heb je behoorlijk wat wedstrijden en dat volg ik wel.
Enfin, ene Jordan Stolz – nog nooit van gehoord – had blijkbaar indruk gemaakt.
Tijdens de Olympische Spelen van dit jaar in Beijing was hij 14de op de 1.000 en 13de op de 500 meter geworden. Niet bepaald prestaties die er uit springen, maar nu had hij een aanmerkelijk vooruitgang geboekt. Hij won de 1000 meter met een voorsprong van een halve seconde op de nummer twee. Het opmerkelijke aan hem is zijn leeftijd. Hij is nog maar achttien jaar oud.
Hij heeft grote plannen dit seizoen. Tijdens het WK afstanden hoopt hij op alle afstanden mee te doen, wellicht met uitzondering van de tien kilometer. En tja, een jonge Amerikaan die op alle afstanden goed is, van de 500 meter tot aan de 10 km, dat doet natuurlijk direct denken aan Eric Heiden die als 21-jarige tijdens de Olympische Spelen van 1980 alle afstanden won.
24 februari 1977. Tijdens de training voor het WK Sprint in Alkmaar proberen Beth en Eric Heiden Friese doorlopers uit. De Nederlandse sprintploeg is in verwarring. Wat hebben de Amerikanen ontdekt wat zij niet weten?
Dat Eric Heiden zo goed zou worden, wist ik al zo’n vijf jaar eerder. Het zou halverwege de jaren zeventig geweest zijn dat ik op een zaterdagavond de stad in fietste . De stad in dit geval was Deventer. Ik kwam vanuit Diepenveen waar mijn ouders woonden. Ik fietste langs de Deventer schaatsbaan . Het begon te motregenen. Bij de ijsbaan brandde licht. De stadionverlichting was aan. Blijkbaar waren er trainingen of wedstrijden.
Opeens begon het heel hard te regenen. Het water viel met bakken uit de hemel. Ik besloot om even bij de ijsbaan te schuilen. Parkeerde mijn fiets en liep de overdekte tribunes van de ijsbaan op. Er waren een aantal landenploegen aan het trainen, waaronder de Amerikaanse schaatsploeg. Alle rijders waren ook de tribune op gevlucht om te schuilen voor de plensbui. Op eentje na. Een jonge Amerikaan bleef hardnekkig zijn trainingsschema afmaken en bleef in de stromende regen zijn rondjes rijden, luidkeels aangemoedigd door zijn landgenoten op de tribune. “Come on Eric, go for it! You can do it!” schreeuwden ze. Ze hadden de grootste pret.
Ik keek naar de eenzame doorzetter die stug vol bleef houden. Die komt er wel dacht ik. Het was een nog erg jonge Eric Heiden. Vijf jaar later zou hij vijf gouden Olympische medailles winnen.
p.s. Als u wilt weten hoe Jordan Stolz er uit ziet, hij is nog zo jong en nog zo relatief onbekend dat er op zijn Wikipedia-pagina – die heeft hij al wel – geen foto van hem staat. Daarom heb ik voor u even een printscreen van hem gemaakt tijdens een wedstrijd. Zie hier Jordan Stolz.
Dit gezicht vergeten we nooit meer. En als hij in 2026 vijf gouden medailles wint, weet dan dat ik al in 2022 over hem schreef.
,
Afgelopen dagen was de planeet Jupiter heel makkelijk te zien. Hij – (of is het een zij?) stond vlakbij de maan. Marianne en ik hebben dan ook even de lucht afgespeurd en voila, daar stonden ze:
Links de maan; rechts – het kleine stipje – Jupiter.
Als je (met ons fototoestel) op de maan inzoomde, dan zag je dit.
Dat ziet er een beetje raar uit maar geen paniek. Dat ding rechtsboven is geen maandraak (met een oog, een mond en hoorns). Wat je ziet zijn de bladeren van onze magnolia die hinderlijk in de weg zaten. Zonder die bladeren zag de maan er zo uit.
Toen we vervolgens op Jupiter inzoomden, doken er opeens drie lichtgevende stipjes op. Dat zijn de drie grootste (van de 79) manen van Jupiter. Op de een of andere wijze vonden wij dat toch wel speciaal om “live” manen bij een andere planeet te zien. Nu weten we hoe Galileo Galilei in 1610 zich gevoeld moet hebben toen hij met een telescoop als eerste de vier grootste manen van Jupiter ontdekte.
Jupiter met schuin rechtsonder twee maantjes en linksboven nog een derde.
Als u denkt wat een klein dingetje is Jupiter, vergis u niet. Om de boel in het juiste perspectief te zetten, zie hier een deel van de planeet en zijn beroemde rode vlek (een wervelstorm) in vergelijking met de Aarde.
De foto van de Aarde is gemaakt door de astronauten aan boord van de Apollo 17. Die van Jupiter en zijn rode vlek door de ruimtesonde Cassini-Huygens. Jupiter is een tikkeltje groter dan de Aarde. Zo ziet u maar, alles in perspectief bekijken.
Gisteren was bij het tv-programma Op1 Diederik Jekel te gast. Hij kwam vertellen over Chriet Titualaer.
Hij had een apparaat meegenomen dat Chriet Titualaer in één van zijn uitzendingen (de ‘Wonderlijke Wereld’) ooit eens had gedemonstreerd: de Telemix 300, een geïntegreerde spraak-data-terminal door PTT in 1984 op de markt gezet. Het apparaat bestond uit twee gescheiden delen: een telefoon voor twee lijnen en een terminal bedoeld voor aansluiting op een mainframe-computer.
Ik herkende het apparaat. In mijn begintijd bij KPN – ik kwam in 1985 in dienst bij wat toen de PTT heette – heb ik zitten rekenen aan de integrale kostprijs van de opvolger van de Telemix 300: de Telemix 512. In tegenstelling tot de Telemix 300 (geen commercieel succes) die was ontwikkeld door Northern Telecom besloot de PTT om zelf een betere opvolger te ontwikkelen: de Telemix 512. Het werd gedaan door het toenmalige Neherlaboratorium , een onderzoekslaboratorium van de PTT in Leidschendam. Ook waren er externe industriële ontwerpers bij de ontwikkeling betrokken.
Het Dr. Neher Laboratorium in Leidschendam; foto Thea van der Heuvel; Gefotografeerd voor Monumenten van Herrezen Nederland
De marketingafdeling en mijn afdeling (een afdeling die zich bij PTT Telecom bezig hield met allerlei kosten- en tarieven onderzoeken) werden er ook bij betrokken. Bert B, een jongeman van de marketingafdeling, en ik twijfelden ernstig over de kansen van het product. We hadden er een zwaar hoofd in. Het ontwerpproces duurde en duurde maar. Uiteindelijk zou het liefst twee jaar duren voordat de Telemix 512 klaar was om in de markt gezet te worden.
Mijn integrale kostprijsberekening leverde een kostprijs op van zo’n 5000 toenmalige guldens en dat was veel hoger dan de prijs die we volgens de marketingafdeling op dat moment nog konden vragen. Door de lange ontwikkelingsduur waren de marktomstandigheden compleet veranderd. Er waren inmiddels pc’s op de markt gekomen die niet alleen veel meer konden maar ook veel goedkoper waren. Ik geloof dat we het nog een tijdje geprobeerd hebben om de Telemix 512 voor 2500 gulden te verkopen, maar ook dat lukte nauwelijks.
De definitieve genadeklap voor de Telemix 512 werd gegeven door Wim Dik. Deze was in 1988 door de toenmalige minister Neelie Smit-Kroes benoemd als de nieuwe hoogste baas van de PTT om de verzelfstandiging van het Staatsbedrijf der PTT ter hand te nemen. Een tv-programma maakte een rapportage over de nieuwe hoogste baas. Op zijn bureau stond een Telemix 512. Dik wees er vol trots op en zei dat het een stukje eigen ontwikkeling van de PTT was. De verslaggever vroeg daarop of Dik het apparaat wilde demonstreren, waarop Dik bekende dat hij niet wist hoe het apparaat werkte en wat je er precies mee kon doen.
De volgende dag belde Bert B. me op. Zullen we nu maar adviseren om met de Telemix 512 te stoppen. Leek me een goed voorstel.
Een tijd lang hier niet geschreven. Druk geweest met van alles, nou ja niet echt, maar ondertussen wel wat geschreven maar niet hier.
Wel bijvoorbeeld op de reizenverslagen-site van Marianne en mij een reisverslag van onze vakantie naar IJsland in juni 2022.
Wie dat wil lezen, zie hier:
https://martinenmarianne2022.blogspot.com/2022/06/naar-borgarnes.html
Dit was ons reisschema.
In 1980 speelde Toon Hermans in zijn onemanshow de voorzitter van de vereniging ‘Ons Genoegen’, die aankondigt dat de vereniging ‘Ons Genoegen’ is uitgebreid met een enkele nieuwe leden. Vervolgens leest Toon Hermans de hele lijst een aantal keer voor. “Mevrouw Peper, mevrouw Zwaarmakers, juffrouw van der Stang, mevrouw Perenboom, mevrouw Stofregen, mevrouw Opdebeeke, mevrouw Deegroller, mevrouw Stip, mevrouw Hak, mevrouw Loofhutjes, mevrouw Kistenmaker en mevrouw Schroothamer.”.
(Op de afbeelding klikken om het filmpje op YouTune te zien.)
Toon Hermans in 1980; foto Koen Suyk, Nationaal Archief.
Aan deze sketch moest ik denken toen ik in twee van de boeken van Jan de Hartog – zie de vorige blogpost – een lijstje zag zitten met namen van dames van een leesclubje in Uithuizen. Zie hier de namen van het lijstje uit 1965:
Mevr.Jeltsema, mevr. Immenga, mevr, Meinardie, mevr. Witkop, mevr. Schillhorn, mevr. Spieker – mijn schoonmoeder – , mevr. Klaassen, mevr. Kiel, mevr. Jansen, mevr. Eelsing, mevr. Moorslag, mevr. Meijborg, mevr. Westerdijk, mevr. van Ess, mevr. Klema, mej. Ritzema en mevr. Wolthuis.
Ze hadden allemaal een boek ingebracht. Om de drie weken werden de boeken doorgegeven. De eerste keer zou op 16 oktober 1965 zijn en op 17 september 1966 had ieder dan weer zijn eigen boek terug. Ook in een ander boek van Jan de Harog zat zo’n lijstje, dat betrof het leesclubje van het jaar 1961-1962. Hoe schattig zulke leesclubjes.