23. de periode 1500 – 1750: Algemene ontwikkelingen

Als ik zeg dat dit een periode was waarin veel gebeurde, dan is deze onthulling vermoedelijk niet voldoende om een Pulitzerprijs te winnen. In Europa was het de tijd van de grote godsdienstoorlogen. In december 1517 timmert Maarten Luther (1483 – 1546) zijn 95 stellingen op de kerkdeur van de slotkerk in Wittenberg, waarin hij wantoestanden in de katholieke Kerk beschrijft.

(Of hij ze daadwerkelijk op de kerkdeur heeft getimmerd is overigens maar de vraag. In oktober 1517 stuurt hij 93 kritische stellingen per brief naar twee bisschoppen en als hij geen antwoord krijgt, voegt hij er nog twee stellingen aan toe en stuurt hij zijn inmiddels 95 stellingen omvattende pamflet naar een aantal vrienden, die het pamflet in januari 1518 in boekvorm laten verschijnen. Pas na de dood van Luther in 1546 duikt het verhaal op dat hij de stellingen eerst op de kerkdeur heeft getimmerd.)

Een ander iemand die veel kritiek heeft op de katholieke kerk is de theoloog Johannes Calvijn (1509-1564). Hij woont en werkt eerst in Frankrijk – zijn Franse geboortenaam luidt Jehan Cauvin – en vanaf 1535 in Zwitserland. Naar deze Frans-Zwitserse christelijke theoloog is het Calvinisme vernoemd. Al deze discussies over de kerk leiden uiteindelijk tot een scheuring in de Christelijke kerk, de zogeheten reformatie. Het gedachtengoed van de protestanten, en de discussies hierover, verspreiden zich razendsnel over Europa – het drukken van pamfletten is dankzij de uitvinding van de boekdrukkunst heel gemakkelijk geworden – en het aantal protestanten neemt zienderogen toe. Hele landen, vooral de noordelijke landen in Europa, worden grotendeels protestants.

25 luther  25 calvijn

Links Luther in 1529; (schilder Lucas Cranach de Oude), rechts Calvijn omstreeks 1560; (schilder onbekend). Het zijn beiden zo te zien niet van die echte lachebekjes.

 De splitsing in de kerk zal leiden tot een flink aantal godsdienstoorlogen en twisten. Er komen oorlogen tussen staten met verschillende godsdiensten. Zo wordt de Beeldenstorm in de Lage Landen van 1666 twee jaar later gevolgd door een opstand die uitmondt in de Tachtigjarige Oorlog tussen het katholieke Spanje en het overwegende protestantse Holland. Of neem de Dertigjarige Oorlog (1618 -1648), waar de katholieke staten van het Habsburgse Rijk (Spanje en Oostenrijk) tegenover de overwegend protestante Duitse Staten, Bohemen, Denemarken en Zweden staan. (Later gaan ook andere staten er zich mee bemoeien zoals het overwegend katholieke Frankrijk dat zich opmerkelijk genoeg schaart aan de protestantse kant. Dit om het Habsburgse Rijk te verzwakken.) Het totaal aantal slachtoffers van deze Dertigjarige Oorlog wordt op minimaal vier miljoen doden geschat, waarbij veruit de meeste slachtoffers in Duitsland vallen.

Ook vinden er in een aantal landen binnenlandse vervolgingen van andersdenkenden plaats, zoals in Frankrijk waar in de nacht van 23 op 24 augustus 1572 duizenden Hugenoten het leven verliezen tijdens de zogeheten Bartholomeusnacht.

24 barthomeleusnacht

Volgens dit schilderij van François Dubois ging het er tijdens de Bartholomeusnacht bepaald niet zachtzinnig aan toe.

Ook in andere landen zijn er vervolgingen van andersdenkenden. Zo is de Spaanse inquisitie berucht om zijn martelingen. De vervolgingen van andersdenkenden vinden in die tijd niet alleen in Spanje plaats, maar ook in andere delen van het Spaanse Rijk, waaronder de Lage Landen.

Een tragisch voorbeeld hiervan is het lot van Dirk Willems. Hij is een wederdoper – een stroming in de reformatorisch kerk – die in 1569 vanwege zijn geloof in Asperen gevangen is gezet. Hij ontsnapt en vlucht over de bevroren wateren rondom het kasteel waarin hij gevangen zat. Eén van de bewakers merkt zijn vlucht op en zet de achtervolging in, maar zakt hierbij door het ijs. Als Dirk Willems zijn hulpgeroep hoort, keert hij om en redt het leven van de man. Willems wordt weer gepakt en ondanks dat de soldaat die hij heeft gered er vurig voor pleit om Willems te laten gaan, zet de burgermeester van Angeren hem weer gevangen, waarna hij in hetzelfde jaar op de brandstapel belandt.

25 dirk Wullems 25 marteling maastricht

Links: Dirk Willems redt het leven van zijn achtervolger. Ets van Jan Luyken uit 1685, afkomstig uit het boek ’Martyrs Mirror’. Recht nog een ets van Jan Luycken uit hetzelfde boek: de foltering in 1570 van Ursula van Bragh, de vrouw van de Maastrichtse schoolmeester Thieleman Janszoon van Braght. Dit om haar te dwingen haar geloof af te zweren. Ze zal uiteindelijk samen met haar man en enkele anderen in Maastricht op de brandstapel belanden.

Bekijken we de periode 1500 – 1750, dan zien we dat het een periode is waarin in Europa veel oorlogen worden gevoerd. Kijk bijvoorbeeld maar eens naar ons eigen land tijdens de zogeheten Gouden Eeuw. Tijdens tachtig van de honderd jaar van de “gouden eeuw” is ons land verwikkeld in een oorlog. De langste aaneengesloten periode dat Nederland tussen 1600 en 1700 niet in oorlogstoestand verkeert, bedraagt slechts tien jaar. (Die ‘vredesperiode’ begint in 1611 met het einde van de Nederlands-Portugese Oorlog en eindigt in 1621; in dat jaar komt er een einde aan het twaalfjarig bestand met Spanje en gaat deze oorlog – “Waar waren we ook al weer gebleven?”- weer verder.)

Zie hier een nog niet eens volledig overzicht van de oorlogen waarbij Holland in de zeventiende eeuw betrokken is.

  • 1600 – 1609 Tachtigjarige Oorlog
  • 1602 – 1611 Nederlands-Portugese Oorlog
  • 1621 – 1648 Vervolg Tachtigjarige Oorlog – Dertigjarige Oorlog
  • 1643 – 1645 Oorlog van Kieft
  • 1652 – 1654 Eerste Engels-Nederlandse Oorlog
  • 1658 – 1660 Zweeds-Nederlandse oorlog
  • 1665 – 1667 Tweede Engels-Nederlandse Oorlog
  • 1672 – 1679 Frans-Nederlandse Oorlog
  • 1672 – 1674 Derde Engels-Nederlandse Oorlog
  • 1677 – 1707 Eerste Javaanse Successieoorlog
  • 1688 – 1697 Negenjarige Oorlog

Het grootste rijk in Europa in de periode 1500 – 1750 is dat van de Habsburgers in de zestiende eeuw. Door slim te trouwen – wilt u met uw familie ook een groot rijk stichten, zoek dan op internet naar huwbare prinsen en prinsessen en stuur dan namens uw familie afgezanten naar de ouders van deze ‘royals’ om te onderhandelen over toekomstige huwelijken – heersen de van oorsprong uit Oostenrijk afkomstige Habsburgers over een groot deel van Europa.

Even tussen haakjes, over dat uithuwelijken gesproken, u moet er wel vroeg bij zijn. Afspraken daarover worden soms al heel vroeg gemaakt. Zo spreken in 1506 Maximiliaan I van Oostenrijk en Wladislaus II van Hongarije niet alleen al vast af dat Maximiliaans jongste kleinzoon Ferdinand (3 jaar oud) zal trouwen met Wladislaus’ dochter Anna (ook 3 jaar oud op dat moment), maar ook dat Maximilaans kleindochter Maria – ze is dan 1 jaar oud – zal trouwen met het nog ongeboren kind van Wladislaus’ zwangere vrouw, mits het kind een jongetje zal zijn. Het blijkt inderdaad een jongetje te zijn (Lodewijk) en in 1522 trouwen Maria en Lodewijk.

Als in 1555 de Habsburgse keizer Karel V, zoon van Filips de Schone en Johanna de Waanzinnige, afstand doet van zijn troon (hij zal drie jaar later overlijden) is hij mede dankzij al deze huwelijken de heerser over een groot aantal Europese landen, waaronder het huidige Spanje, Duitsland, Nederland, Oostenrijk, Hongarije, Tsjechië, Kroatië en grote delen van Italië.

25 kaartje spaans rijkKaartje van het Europese deel van het rijk van Karel V; bron Lucio silla voor Wikipedia

Na het aftreden van Karel V wordt het beheer over dit rijk over twee personen verdeeld. Ferdinand, de jongere broer van Karel V (hij zou later in de geschiedenisboeken terecht komen als keizer Ferdinand I van het Heilige Roomse Rijk, en als koning van Bohemen en Hongarije) krijgt het beheer over het oostelijk deel. Filips II, de zoon van Karel V, krijgt het beheer over het westelijk deel, dat de Spaanse gebieden, de Lage Landen en de overzeese gebieden in Zuid- en Midden Amerika omvat, waaronder het huidige Mexico (in de jaren 1519-1521 veroverd door Hernán Cortés op de Azteken) en Peru (in 1532 overrompelde Francisco Pizarro hier de Inca’s).

Blijkbaar vindt Filips (hij is “Den koning van Hispanje” die we volgens ons volkslied altijd hebben geëerd) dat zijn deel van het rijk niet groot genoeg is, want in 1580 laat hij zijn troepen Portugal binnen vallen en in 1588 stuurt hij een armada van 137 schepen met in totaal 35.000 man aan boord richting Engeland in een poging om de troon over te nemen van koningin Elizabeth I. Deze onderneming eindigt in een grote mislukking.

25 armadaSchilderij uit ± 1620 (schilder onbekend); een in problemen geraakt Spaans Armada-schip gooit cavaleriepaarden – die zijn meegenomen voor de invasie van Engeland – overboord.

Kijken we naar de twee grootste rijken uit de periode 1500 – 1750, zijnde Rusland (qua oppervlakte) en China (qua aantal inwoners) dan zien we dat Rusland het grootste gedeelte van deze periode zich afwent van Europa en zich veel meer op Azië richt, al voeren ze wel regelmatig oorlogen met Zweden, de Tartaren op de Krim en Turkije met als doel toegang te krijgen tot de Oostzee en/of de Zwarte Zee.

Erg succesvol zijn ze hierin niet, maar in 1558 slagen de Russische troepen van Ivan de Verschrikkelijke er dan toch eindelijk in om de havenstad Narva op de Zweden en de Esten te veroveren en daarmee toegang tot de Oostzee te krijgen. In 1581 verliezen ze deze stad echter weer en zijn ze weer terug bij af. Meer succesvol is Ivan de Verschrikkelijk richting het oosten. Hij slaagt er uiteindelijk zelfs in om alle oostelijke gebieden, inclusief Siberië, te veroveren op de restanten van dat deel van het voormalige Mongoolse rijk dat deze gebieden in bezit heeft.

Het zal uiteindelijk Peter de Grote (1672 – 1725) zijn die Rusland richting het Westen duwt. Hij wil zijn land moderniseren. Als eerste Russische vorst reist hij af naar het westen, onder andere naar Duitsland, Holland en Engeland. Zo verblijft hij tijdens zijn eerste reis in 1697 acht dagen in Zaandam, waar hij logeert bij ene Gerrit Kist, een smid die hij kent vanuit Moskou waar Kist een tijdje heeft gewerkt. Hij hoopt in Zaandam anoniem als leerling-scheepbouwer door het leven te kunnen gaan en de techniek van het scheepbouwen te leren, maar valt al snel door de mand. Dat komt niet alleen door zijn lengte (2,04 meter; de gemiddelde Nederlandse man is in die tijd 1,70 meter groot) maar ook doordat hij laat zich vergezellen door zes mannen, die in tegenstelling tot hem gekleed gaan in traditionele Russische kledij.

Zo noteert de Zaanse dominee Georgius Petri (op 18 augustus 1697) in het doopboek van de Lutherse kerk: “s morgens ten 8 uuren is de Czaar of grootvorst van Moscovien Pieter Alexewis, in een Ceuls schuitje met 6 Moscowiters alhier op Sardam incognito aangekomen […] Hij is 7 voeten lang, hij ging gekleed in Sardammer boeren klederen; hij timmert te Amsterdam op de Admiraaliteijts Werf; en is een liefhebber van schepen”.

25 tsaar peter briegjUit het doopboek van dominee Petri. collectie Gemeentearchief Zaanstad:

Peter de Grote wordt in Zaandam al snel een bezienswaardigheid. Dat is niet zijn bedoeling, en even later vertrekt hij dan ook naar Amsterdam en verblijft daar een tijdje. Later reist hij door naar Londen. Uiteindelijk zal de tsaar tien maanden uit Rusland wegblijven voordat hij terugkeert naar Moskou. Terug aan het hof verplicht hij de mensen om westerse kleding te dragen.

Net zoals veel van zijn voorgangers voert Peter de Grote ook veel oorlogen. Hij slaagt er wel in om Rusland een definitieve toegang tot de Oostzee te geven. Sterker nog, hij sticht aan de monding van de rivier de Neva in 1713 een compleet nieuwe stad, Sint-Petersburg geheten – niet vernoemd naar hemzelf maar naar de apostel Petrus. Tien jaar later roept hij deze stad uit tot de hoofdstad van Rusland. Bij de bouw wordt gebruik gemaakt van dwangarbeiders en lijfeigenen. Naar verluidt komen duizenden arbeiders hierbij om. Een jaar later herovert hij ook Narva. De gewone Russische man heeft het in deze tijd overigens niet gemakkelijk. Om de vele oorlogen te bekostigen zijn de belastingen torenhoog en op het platteland is volop sprake van lijfeigenschap.

Peter de Grote moderniseert Rusland en daarom denken veel mensen dat hij hier zijn bijnaam aan te danken heeft, maar dat is niet juist. Zijn bijnaam heeft hij te danken aan zijn lichaamslengte. Als persoon is hij met zijn vele drinkgelagen en wreedheden bijna net zo’n een bruut als Ivan de Verschrikkelijk. Zo doden deze beide tsaren allebei hun eigen zoon. Ivan de Verschrikkelijk doet dat eigenhandig met een puntige ijzeren staf waarmee hij op het hoofd van zijn zoon slaat tijdens een ruzie. Peter de Grote laat zijn oudste zoon gevangen zetten en martelen, waarna deze overlijdt. Maar goed, je kan beter in de geschiedenisboeken belanden als Peter de Grote dan als Ivan de Verschrikkelijke.

Voor wat betreft China, dat sluit zich in deze periode helemaal af van de buitenwereld. De handel met het buitenland wordt enkel gedreven vanuit Manilla, de stad op de Filipijnen dat in die tijd in Spaans bezit is. Chinese producten, vooral zijde en porselein, worden daar aangevoerd en geruild tegen zilver. Dit gebeurt in zulke grote hoeveelheden dat zilver het belangrijkste betaalmiddel wordt in China. Als in de zeventiende eeuw door de grote aanvoer van zilver vanuit Zuid Amerika de zilverprijs fors daalt, krijgen de Chinezen te maken met inflatie in hun land. Gecombineerd met corruptie, natuurrampen, misoogsten en hongersnood leidt dit tot veel sociale onrust en binnenlandse opstanden, wat na een jarenlange strijd uiteindelijk in 1644 leidt tot de val van de Ming-dynastie. Al met al heeft deze dynastie bijna drie eeuwen over China geregeerd. De macht gaat over naar Qing-dynastie. Deze zal tot 1912 over China regeren. De wisseling van de macht gaat gepaard met veel geweld. Het totaal aantal slachtoffers tijdens de jarenlange overgangsstrijd wordt geschat op liefst 25 miljoen.

Maar voor de gebeurtenis die de meeste invloed heeft gehad op de periode 1500 – 1750 moeten we terug gaan naar het jaar 1492: de ‘ontdekking van Amerika’ door Columbus en zijn manschappen. Deze gebeurtenis zou namelijk leiden tot wat we nu de ‘Colombiaanse uitwisseling’ noemen.

De Colombiaanse uitwisseling

De eerste persoon die deze term vernoemd naar Columbus gebruikt, is in 1972 de Amerikaanse historicus Alfred W. Crosby. In zijn boek ‘The Columbian Exchange: Biological and Cultural Consequences of 1492’ schrijft hij over de gevolgen van de ‘vereniging’ van de ecosystemen en samenlevingen van de Nieuwe Wereld (Noord, Midden en Zuid Amerika) met die van de Oude wereld (Europa, Azië en Afrika). Hij stelt dat de belangrijkste uitvloeisels niet geopolitiek van aard zijn maar biologisch. Hoewel hij de nodige moeite heeft om een uitgever voor zijn boek te vinden – één van de uitgevers die hij benadert om zijn boek uit te geven stuurt hem een afwijzingsbrief terug die bestaat uit slechts één woord ‘Onzin’ – worden de meeste ideeën van Crosby tegenwoordig algemeen aanvaard.

Crosby maakt voor wat betreft de gevolgen van ‘de vereniging van de twee helften van onze planeet’ een driedeling in mensen, dieren en planten. Allereerst de mens. Vooral voor de mensen in de Nieuwe Wereld zal de Colombiaanse uitwisseling dramatisch uitpakken. De komst van de mensen uit de Oude Wereld leidt tot de dood van tientallen miljoenen mensen uit de Nieuwe Wereld.

Dat komt niet zo zeer door de gewelddadige invasies van hun woongebieden in Noord-Amerika (overwegend de Engelsen, Fransen en Hollanders) en in Midden en Zuid Amerika (vooral de Spanjaarden en de Portugezen), maar door de bacteriën en virussen die de mensen uit de Oude Wereld met zich mee dragen. De mensen in de Nieuwe Wereld kennen ziektes zoals varkensgriep, pokken, cholera, difterie, roodvonk, mazelen, kinkhoest, builenpest, tyfus en malaria niet en hebben daar in tegenstelling tot de mensen uit de Oude Wereld geen immuniteit tegen opgebouwd. De gevolgen zijn verschrikkelijk.

25 pokkenTekening uit de Florentijnse Codex (1540-1585), Boek XII folio 54 [detail]. Azteken met vermoedelijk de pokken.

Om een paar cijfertjes te noemen: op het eiland Hispaniola leven bij de komst van de Spanjaarden bijna één miljoen mensen. Vijftig jaar later (in 1548) zijn dat er volgens een Spaanse rapportage uit Santo Domingo nog maar 500 (!). Nog een voorbeeld: Centraal-Mexico, daar daalt na de komst van de Spanjaarden, als gevolg van een pokkenuitbraak, in tien jaar tijd het bevolkingsaantal van ± 25 miljoen naar zo’n 17 miljoen. Daarmee is het leed echter nog niet geleden. In 1545 breekt er de zogeheten Cocoliztli-pandemie uit (onbekend is welk virus het hier betreft; het zou om paratyfus, pest, salmonella, hanta, opnieuw pokken of een soort Ebola kunnen gaan). De gevolgen zijn nog erger dan die van de eerste epidemie. In twee jaar tijd sterven er naar schatting zo’n 10 tot 12 miljoen mensen.

En alsof dat nog niet genoeg is, wordt deze epidemie in Centraal-Mexico dertig jaar later gevolg door een (derde) pokkenepidemie. In een periode van vier jaar tijd (1576 – 1580) sterven nog eens 2,5 miljoen mensen. Dat is weliswaar minder dan die 10 miljoen van de tweede grote epidemie, maar die 2,5 miljoen is op dat moment wel de helft van de dan nog levende bevolking. Al met al daalt in een tijdsperiode van 90 jaar na de komst van de Spanjaarden het aantal mensen in Centraal-Mexico van ± 25 miljoen naar ongeveer 2,5 miljoen, oftewel een daling van 90%.

Een soortgelijke procentuele daling zien we begin 17e eeuw ook in de huidige Amerikaanse staat New England. Kort na de komst van de Engelsen breekt daar een epidemie uit die drie jaar zal duren (van 1616 tot 1619.) Liefst 90% van de plaatselijke bevolking sterft. Of neem Peru, daar neemt na de komst van de Spanjaarden in nog geen honderd jaar tijd de bevolking af van ongeveer 10 miljoen mensen naar minder dan 800.000. Dit beeld, dalingen van 80% tot 90% van de oorspronkelijk bevolking in de eerste honderd jaar na de komst van mensen uit de Oude Wereld, zien we op vele plekken terug in de Nieuwe Wereld.

Andersom is het niet zo dat er uit de Nieuwe Wereld veel dodelijke infectieziektes komen die de Oude Wereld niet kent. (Wel vindt syfilis vermoedelijk zijn oorsprong in de Nieuwe Wereld, al is dat niet helemaal zeker.) Toch is er één ziekte, indirect afkomstig uit de Nieuwe Wereld, die er na 1492 voor zal zorgen dat honderden miljoenen mensen in Europa en Azië zullen overlijden. Het betreft hier echter geen ziekte veroorzaakt door een bacterie of een virus, maar eentje die aan een plant kan worden toegewezen en wel aan de tabaksplant. Deze plantensoort is onbekend in de Oude Wereld. De Spanjaarden nemen in 1528 de tabaksplant mee naar Europa en al snel wordt tabakspruimen en even later roken een populaire en verslavende gewoonte in Europa en Azië.

Aanvankelijk wordt de tabaksplant aangeprezen om zijn ‘geneeskundige eigenschappen’. Zo schrijft Jean Nicot, de Franse ambassadeur in Portugal – naar hem is de tabaksplant ‘Nicotiana’ vernoemd en via die naam de stof ‘nicotine’ – in 1560 een brief naar de Franse koningin Catharina de Medici waarin hij haar tabak aanraadt om van haar hoofdpijn af te komen. Later wordt tabak vooral een genotsmiddel. Zo duiken al snel in Londen tientallen cafés op waar je tabak kan roken.

25 sit walter raleigh roken

De Engelse avonturier Sir Walter Raleigh, die in 1584 van koningin Elizabeth toestemming krijgt om de latere Amerikaanse staat Viriginia te koloniseren, rookt hier bij terugkomst in Londen een pijp. Zijn bediende denkt echter dat Sir Walter in brand staat en komt aangesneld met een kan water om de boel te blussen. De afbeelding is in 1858 gemaakt door Frederick William Fairholt; bron New York Public Library. Sir Walter zal in 1618 overlijden. Niet aan de gevolgen van roken, maar aan de gevolgen van een onthoofding, nadat hij ongenade is geraakt bij koning James I.

Niet iedereen is overigens enthousiast over het nieuwe genotsmiddel. Zo laat de Engelse koning James I in 1604 een zeer kritisch schrijven over het roken uitgaan, getiteld ‘A Counterblaste to Tobacco’. Een citaat hieruit:

Hebt u dan geen reden om u te schamen en af ​​te zien van deze smerige nieuwigheid, zo laaghartig gegrond, zo dwaas ontvangen en zo schromelijk verkeerd in het juiste gebruik ervan? Door uw misbruik te zondigen tegen God, uzelf zowel in persoon als in goederen schade toe te brengen […] Een gewoonte die verkwikkend is voor het oog maar hatelijk is voor de neus, schadelijk voor de hersenen, gevaarlijk voor de longen, en de zwarte stinkende rook ervan, die het meest lijkt op de vreselijke rook die opborrelt uit de bodemloze put van de onderwereld.”

 Ook laat hij een hoge accijns op de import van tabak heffen. Hij is daarmee zijn tijd ver vooruit, maar het helpt allemaal niet. Roken wordt razend populair. Vandaag de dag schat de WHO dat elk jaar wereldwijd ruim 7 miljoen mensen sterven door roken, waarvan zo’n 900.000 alleen al door meeroken.

Maar terug naar de gevolgen van de Colombiaanse uitwisseling. Ook al was er geen uitbraak in Europa en Azië van nieuwe ziektes afkomstig uit de Nieuwe Wereld, toch zouden duizenden mensen uit de Oude Wereld sterven aan ziektes die in de Nieuwe Wereld voor kwamen. Het betreft hier mensen die uit Europa naar de Nieuwe Wereld trekken (of geronseld worden) om er te gaan werken op nieuw opgerichte plantages en andere bedrijven. Ze komen er in aanraking met ziektes als Gele Koorts en malaria, waar ze niet tegen bestand zijn. Het gebeurt regelmatig dat na aankomst van een schip al binnen een paar maanden meer dan de helft van de kolonisten aan de gevolgen van één van deze ziektes is overleden.

Op zoek naar arbeidskrachten die beter tegen deze ziektes bestand zijn, kijkt men al snel naar Afrika, waar deze ziektes ook heersen en mensen er een zekere weerstand tegen hebben ontwikkeld. Het zal leiden tot een ongekende slavenhandel richting Noord-, Midden- en Zuid Amerika. Tot 1600 ging het om zo’n 300.000 mensen, maar in de 17e eeuw groeit de vraag naar slaven fors door de toename van het aantal suikerplantages in het Caribisch gebied en tabaksplantages in Amerika. Naar schatting worden er in de drie eeuwen na de reis van Columbus tussen de 10 en 12 miljoen mensen uit Afrika onder mensonwaardige omstandigheden als slaaf op overvolle slavenschepen naar de Nieuwe Wereld gehaald. Aanvankelijk vooral door de Portugezen en Spanjaarden, later in de zestiende eeuw ook door de Nederlanders, Fransen en de Engelsen.

Het zou een verwoestend effect hebben op vooral West-Afrika. Afrikaanse krijgsheren en stammen die een tegen forse beloning deel nemen aan de slavenhandel zorgen voor wetteloosheid en geweld in Afrika. De ontvolking en een angst voor gevangenschap verhindert de economische en agrarische ontwikkeling van een groot deel van West-Afrika. Ook zorgt de slavenhandel op sommige plekken voor een forse daling van het bevolkingsaantal. Een groot percentage van de gevangengenomen mensen zijn jonge mannen en vrouwen in hun vruchtbare jaren die normaal gesproken een gezin zouden stichten. Pas in de negentiende eeuw komt er een eind aan deze slavenhandel.

Tot zover het menselijk aspect. Het tweede aspect van de Colombiaanse uitwisseling betreft de uitwisseling van dieren. Dieren die wel in de Nieuwe Wereld maar niet in de Oude Wereld voorkomen, zijn bijvoorbeeld de kalkoen, papegaaien, de lama, de alpaca en de cavia. Andersom is de uitwisseling veel groter. Paarden, varkens, kippen, ezels en geiten, om maar een paar soorten te noemen, zijn onbekend in de Nieuwe Wereld. Als Pizarro met zijn leger in 1540 de Andes oversteekt naar Peru, heeft hij meer dan 2.000 varkens voor zijn voedselvoorziening bij zich. De Inca’s zullen opgekeken hebben toen ze Pizarro met die vreemde wezens aan zagen komen.

De komst van nieuwe dieren zorgt voor grote veranderingen in de Nieuwe Wereld. Zo verandert in Amerika de komst van paarden aanmerkelijk de (tot dan toe) vooral nomadische levenswijze van de plaatselijke Indiaanse bevolking en de introductie van het schaap in Zuid-Amerika leidt in Chili tot grote schapenbedrijven. (Na schatting lopen er in 1614 alleen al in en rond Santiago zo’n 600.000 schapen rond.)

Ook op lokaal niveau heeft de komst van “nieuwe dieren” gevolgen. In zijn even mooie als dikke boek ‘1493’, verschenen in 2011, beschrijft Charles Mann het voorbeeld van de gevolgen van de komst van de regenworm in een gebied in New England. Voordat kolonisten er zich vestigen kent het gebied – het heeft iets te maken met de laatste ijstijd – geen regenwormen. Maar met de nieuwe gewassen die de kolonisten uit Europa mee brengen, komen in de potten met grond ook regenwormen mee. Deze eten in een razend tempo de op de grond gevallen bladeren van de vegetatie op, waardoor bomen en planten er minder voedsel kunnen krijgen, wat hun groei bemoeilijkt. Daardoor neemt hun aantal af, waardoor het gebied opener wordt, wat weer gevolgen heeft voor de dieren die leven van de zaden en vruchten van deze vegetatie. Het landschap verandert compleet. En dat allemaal omdat er regenwormen in de potten van de kolonisten zitten. Het is een proces wat vandaag de dag nog steeds door blijft gaan.

Voor wat betreft het derde aspect van de Colombiaanse uitwisseling, de planten en gewassen, daar plukt niet alleen de Nieuwe Wereld maar ook de Oude Wereld behoorlijk de vruchten van (zowel letterlijk als figuurlijk). Zo zal de komst (omstreeks 1570) van de tot dan toe onbekende aardappel in Europa de voedselvoorziening in Europa aanmerkelijk verbeteren, al duurt dat nog wel even. Pas aan het eind van de 17e eeuw, begin 18e eeuw begint in Europa de teelt van aardappel grote vormen aan nemen.

Andere ”nieuwe” gewassen voor de Oude Wereld zijn – naast de tabaksplant en de aardappel – onder andere mais, tomaat, paprika, pompoen, de cacaoboon, pinda’s en rubber. De lijst andersom is ook groot. Zo zijn bijvoorbeeld appels, bananen en citrusvruchten onbekend in de Nieuwe Wereld, evenals zaken als rijst, uien, sla, spinazie, haver en rogge plus nog vele andere gewassen. Had de Colombiaanse uitwisseling niet plaats gevonden, dan had uw kookboek er beslist heel anders uitgezien. Al met al zorgt de Colombiaanse uitwisseling voor grote veranderingen – had ik dat overigens al gezegd?

De ontwikkeling van de wetenschap in de periode 1500 -1750

Voor wat betreft de wetenschap zou je misschien denken dat met die vele oorlogen het geen goede periode zal zijn voor de ontwikkeling van de wetenschap – met uitzondering wellicht van die zaken die ‘oorlogsnut’ hebben, maar dat is niet zo. Kijk maar eens naar onze Gouden Eeuw met tachtig jaar lang oorlog. In diezelfde eeuw zijn er een aantal opmerkelijke Nederlandse wetenschappers aan het werk, zoals Cornelis Drebbel, Anthonie van Leeuwenhoek, Christiaan Huijgens, Hugo de Groot en Sacharias Jansen om er maar een paar te noemen (en het is ook nog eens de eeuw van grote Nederlandse schilders zoals Frans Hals, Rembrandt, Jan Steen, Pieter de Hoogh en Johannes Vermeer.)

Wel is het zo dat vooral in de landen waar de katholieke kerk een belangrijke rol speelt wetenschappers het niet altijd makkelijk hebben met het gezag. Zo schrijft in 1543 Copernicus in zijn werk ‘Over de omwenteling van de hemelse sferen’, dat niet de aarde het middelpunt van het heelal is, maar dat de planeten om de zon draaien: het heliocentrische systeem. Dat is niet iets wat de katholieke kerk zegt en het boek wordt ernstig bekritiseerd en in 1616 zelfs op de index van verboden boeken gezet.

Ook Galileo Galilei (1564 – 1642) die hetzelfde beweert, krijgt hierover problemen met de kerk. Beroemd zijn de woorden van Galilei, “En toch draait ze“, waarmee hij wilde aangeven dat het toch echt de aarde is die om de zon draait en niet andersom. Hij zou de woorden in 1633 uitgesproken hebben als hij hoort dat hij levenslang huisarrest krijgt. (Omdat deze woorden echter pas voor het eerst in 1761 (meer dan een eeuw later) in een boek worden vermeld, zal hij het vermoedelijk wel niet in het echt hebben gezegd; jammer, het is wel een goed verhaal.)

Andere baanbrekende wetenschappers uit de periode 1500 – 1750 zijn, naast de wiskundigen en technici John Napier (1550 – 1617), William Oughtred (1574 – 1660), Wilhelm Schickard (1592 -1635) en Gottfried Leibniz (1646 -1716); deze hebben allemaal een plaatsje in het overzicht van de mensen achter de computer gekregen, de volgende wetenschappers:

  • William Harvey (1578 – 1657); hij beschrijft in 1628 uitgebreid hoe het hart en de bloedomloop werkt; hij bewijst met een experiment (waarin hij slagaders deels afknijpt) dat er tussen de slagaders en de aders een (met het blote oog niet zichtbare) verbinding moet bestaan; we kennen die nu als de haarvaten.
  • William Gilbert (1544 -1603); hij houdt zich vooral bezig met magnetisme en elektriciteit. Gilbert stelt als eerste dat de Aarde magnetisch is geladen en dat kompassen om deze reden naar het noorden wijzen.
  • Johannes Kepler (1571 – 1630); astronoom; toont met zijn twee wetten aan dat de banen van planeten ellipsen zijn en geen cirkels.
  • Antoni van Leeuwenhoek (1632 -1723); bekend van zijn microscoop.
  • René Descartes (1596 – 1650); wiskundige en filosoof; hij is de man van ‘Ik denk dus ik besta’, wat niet wil zeggen dat als u niet denkt dat u niet bestaat.
  • Hugo de Groot (1583 – 1645); jurist; hij geldt als de grondlegger van het moderne volkenrecht; hij zat niet alleen in de boeken maar ook in een boekenkist om in 1619 te ontsnappen uit Slot Loevestein, waar hij gevangen zat vanwege zijn steun aan Johan van Oldebarnevelt, die in ongenade was gevallen bij Prins Maurits.
  • Blaise Pascal (1623 – 1662); wis- en natuurkundige; hij is degene die als eerste het concept van een werkende rekenmachine bedenkt en hem ook nog bouwt; hem vinden we dan uiteraard met een portret terug in het overzicht van de mensen achter de computer. Hij verdient een ereplaats.
  • Christiaan Huygens (1629 –1695) wis-, natuur- en sterrenkundige, bekend van de telescoop en de ringen van Saturnus die hij als eerste beschrijft.
  • Isaac Newton (1643 – 1727; o.a. natuurkundige, wiskundige en astronoom; hij is de man die volgens de anekdote de appel zag vallen en daarna de zwaartekrachttheorie bedacht; maar hij is veel meer dan dat; zo is hij ook de bedenker van de drie natuurkundige wetten van Newton. (Quizvraagje: wie heeft de wetten van Newton bedacht?). Samen met Blaise Pascal geldt Newton als de grootste wetenschapper uit deze periode.

Kijken we naar de belangrijkste uitvindingen die in deze periode zijn gedaan, dan zien we een varia van zaken, zoals het drijvend droogdok (1560), een mechanische naaimachine (1589), de microscoop (1590), het doorspoeltoilet (1596), de revolver (1597), de thermometer (1600), de onderzeeboot (1602), de rekenliniaal (1624), de bloedtransfusie (1625), de barometer (1643), de vacuümpomp (1650), de koekoeksklok (1660; waarschijnlijk in Duitsland bedacht; niet in Zwitserland), champagne (1670), de stoomturbine (1679), de tractor (1701), de piano (1709), de stoommachine (1712) en de octant (1730).

Eén van deze uitvindingen verdient een nadere toelichting, niet eens zo zeer vanwege de uitvinding zelf, maar door de beroemde wijze waarop de betreffende wetenschapper zijn uitvinding demonstreerde. Het betreft hier de vacuümpomp, omstreeks 1650 bedacht door Otto von Guericke, een Duitse natuurkundige (tevens burgemeester van Maagdenburg). Hij houdt zich ook bezig met het concept van atmosferische druk en de gevolgen van veranderingen van de luchtdruk voor het weer. Hij geldt daarmee als één van de pionieren van de meteorologie. Zo laat hij een tien meter hoge waterbarometer op het stadshuis van Maagdenburg bouwen en als deze in 1660 een plotselinge grote daling van de luchtdruk laat zien, voorspelt hij een storm en stuurt alle medewerkers naar huis. De storm komt inderdaad.

Om de werking van zijn vacuümpomp te demonstreren en de effecten van atmosferische druk te laten zien, bedenkt Von Guericke een wereldberoemd geworden experiment: de Maagdenburger halve bollen.

25 maagdeburger bollen 25 magderbollen burgermeeste

Links twee originele halve bollen en de vacuümpomp van Von Guericke; thans in bezit van het Deutsches Museum, München; foto LepoRello; Rechts een portret van Otto von Guericke gemaakt in 1649 door de Vlaamse schilder Anselm van Hulle.

De oorspronkelijke Maagdenburger halve bollen zijn twee halve bollen van koper met een diameter van ongeveer 42 cm. Een leren strip, gedrenkt in was en terpentijn, dient als afdichting tussen de bolvormige helften. Een van de halve bollen heeft een slangaansluiting waar een vacuümpomp aan kan worden bevestigd plus een klep om hem af te sluiten.

Nadat Von Guericke zijn pomp heeft aangesloten, zuigt hij de lucht uit de bol. Als de lucht uit de bollen is gezogen, sluit hij de klep en maakt hij de slang van de pomp los. De buitenatmosfeer zorg er voor dat twee helften van de bol stevig in elkaar worden gedrukt door het grote verschil in de luchtdruk in de bol en de lucht er buiten. De atmosfeer drukt de bolhelften zo sterk samen dat zelfs 30 paarden (aan elk kant vijftien stuks) de bolhelften niet uit elkaar kunnen trekken.

25 maagdeburger bollen. tekeningTekening van het experiment gemaakt door Gaspar Schott, zoals opgenomen in Otto von Guericke’s boek ‘Experimenta nova (ut vocantur) Magdeburgica de vacuo spatio’ uit 1657.

Pas als Von Guericke via de klep weer lucht in de bol laat komen, laten de bolhelften los. Guericke’s demonstreert zijn halve bollen voor het eerst voor de Rijksdag in Regensburg op 8 mei 1654. Tot de aanwezigen behoort keizer Ferdinand III.

Nu zult u zich misschien afvragen wat de Maagdenburger halve bollen met de ontwikkeling van de computer te maken hebben. Het antwoord luidt: helemaal niets. Maar dat geldt eigenlijk ook voor de Engelsman Richard Brathwait en hij is zelfs met een eigen portret opgenomen in het overzicht van de mensen achter de computer.

Dat hij in het overzicht is opgenomen, heeft hij te danken aan slecht één woord: ’computer’. Richard Brathwait is namelijk de allereerste (in 1613) die het woord computer opschrijft in een boek. In dit deel vindt u daarom naast portretten van John Napier, William Oughtred Wilhelm Schickard, Blaisse Pascal en Gottfried Leibniz ook een portret van Richard Brathwait, de allereerste persoon die het woord ‘computer’ opschreef.

Naar het volgende verhaal uit deze serie.

Naar het vorige verhaal uit deze serie

 

 

 

 

My WordPress Blog