(Geschreven op 24 maart 2016)
‘De drie Valcken’, zo heette het huis van Anthonie Gerritsz van der Wiel en Geertruijt Vermeer. Die naam droeg het huis al voordat het tweetal het huis in 1650 kocht. Waarschijnlijk had het huis deze naam ook al toen de vorige eigenaar, de landschapschilder Willem van den Bundel, het in 1620 kocht, want in een register van de Weeskamer van Delft van voor 1618 wordt melding gemaakt van een zekere Jacob Jansz die aan de zuidzijde van de Vlamingstraat in de ‘Drie Valkgens’ woonde. Aangezien ‘De Drie Valcken’ het huis is dat vermoedelijk op het tweede Straatje-schilderij staat, is het voor mijn onderzoek natuurlijk van belang om te weten hoe het huis er in 1656 uit zag. Gelukkig hebben we een aantal aanwijzingen.
De eerste aanwijzing die we hebben is de ‘Kaart Fíguratief van Delft’ uit 1678. In de vorige bijdrage heb ik hier al eerder over geschreven. Op grond van het combineren van diverse bronnen, en het simpel op de ‘Kaart Figuratief’ tellen van het aantal huizen dat vermeld staat in de Legger uit 1667 kwam ik toen tot de voorlopige conclusie dat ‘De Die Valcken’ het huis is met het kruisje op de onderstaande afbeelding uit de Kaart Figuratief van Delft van 1678.
Nu is dit echter niet helemaal zeker. De verschillende tellingen – ‘De drie Valkcken’ moest het 24e huis van links naar rechts geteld zijn; dan wel het 21e huis van rechts naar links geteld; dan wel het 7e huis links van de Fortuinpoort (die zich even verderop aan de Vlamingstraat bevond) – komen niet allemaal op hetzelfde huis uit. Het zou daarom ook één van de twee huizen naast het huis met kruisje kunnen zijn. In het ene geval (het huis ter hoogte van de letter ‘g’ van ‘Vlaming’ op bovenstaande tekening) is dat niet zo erg. Dat huis staat net zoals het huis met het kruisje loodrecht (dwars) op de gracht en zal er ongeveer net zo uit hebben gezien.
Het andere buurhuis ziet er echter wel anders uit. Dit huis, in ieder geval het dak, staat namelijk parallel aan de gracht en dat geeft een heel ander beeld. Zie bijvoorbeeld deze tekening uit 1736, die de verschillende type huizen laat zien die toen op de hoek van de zuidzijde van de Vlamingstraat en de Oostsingel stonden.
Op grond van een tweetal zaken, denk ik echter dat ‘De Drie Valcken’ één van de huizen is die loodrecht (dwars) op de gracht staan. Allereerst is daar de Amerikaan John Michael Montias. In zijn boek ‘Vermeer and his Milieu, a web of Social History’ schrijft hij op pagina 228 (vrij vertaald) het volgende over de verkoop van het huis door Van den Bundel aan van der Wiel:
“5 juni 1650: Willem Willemsz van den Bundel verkoopt aan Anthonij Gerritsz, ebbewerker, zijn huis aan de zuidzijde van de Vlamingstraat, genaamd ‘De Drie Valcken’ met een uitgang aan de St Ursalastraat. In ruil hiervoor draagt Anthonij van der Wiel zijn huis ‘De Molen’ over aan Van den Bundel. Anthonij van Wiel zal alle belastingen en andere kosten betalen die gemoeid zijn met de transactie. Van de Wiel zal de hypotheek op de Drie Valcken van 1300 gulden tegen vijf procent overnemen en Van den Bundel de hypotheek van 800 gulden op ‘de Molen’. Anthonij ondertekent de overeenkomst met een ster – hij zou pas later leren schrijven – De getuigen zijn Cornelis Cornelisz Hembroch, Reinier Jansz Vos – de vader van Geertruijt en Johannes Vermeer – , Peter Gerritsen (de broer van Anthonij) en Jan Pouwelszn (Delft, bron: de archieven van notaris W de Langues, no 1694)”
Een lijst met eigenaren van ‘De Drie Valcken’ van 1620 tot 1806 met de nummers van de verkoopbrieven; Bron: 02 Ora 281-283 zoals vermeld op de site van Historisch GIS Delft.
We halen uit de verkoopakte drie dingen. Ten eerste moest Van der Wiel 500 gulden bijbetalen bij deze huizenruil, ten tweede bedroeg het rentepercentage voor hypotheken in 1650 blijkbaar 5% en ten derde had het huis een uitgang naar de St Ursalastraat. Dat laatste is in het kader van het onderzoek van belang. De St Ursalastraat is de achterliggende straat. Op het kaartje met het rode kruisje kan je in de hoek rechtsonder nog net een schuin lopend stukje van deze straat zien.
Voor Van der Wiel was het hebben van een doorgang naar de St Ursulastraat van wezenlijk belang. Van der Wiel handelde en bewerkte ebbenhout. Vermoedelijk deed hij dit in een soort werkplaats aan de achterzijde van zijn huis. Ook moest hij het hout ergens opslaan. Hoe kreeg hij het hout daar? Uit de Legger blijkt dat er geen poort was naast zijn huis. Dan resten er twee mogelijkheden: of het hout de hele tijd via de voordeur door het huis heen en weer sjouwen – niet waarschijnlijk – of veel handiger, via een achterom. Daarom zal de aanwezigheid van deze doorgang waarschijnlijk ook notarieel zijn vastgelegd. Maar als hij een achterom had, die in verbinding stond met de St Ursulastraat, dan wijst dit meer op een huis dat loodrecht (dwars) op de gracht staat dan op een huis dat parallel aan de gracht staat. De loodrechte huizen zullen immers dieper zijn geweest dan de parallel aan de gracht staande huizen en zullen daarom vaker en eerder een achterom hebben gehad.
De tweede aanwijzing die we hebben voor het vermoeden dat het huis loodrecht op de gracht stond, is de breedte van het huis. ‘De Drie Valcken’ was volgens de Legger uit 1667 4,40 meter breed. Zijn oude huis (‘De Moole’) was met 5,97 meter anderhalve meter breder dan zijn nieuwe huis. In dat opzicht ging hij er dus behoorlijk op achteruit. Echter Van der Wiel was wel degene die 500 gulden moest bijbetalen bij de huizenruil met Van den Bundel. Dus ‘De Drie Valcken’ zal qua inhoud daarom vermoedelijk een stuk groter zijn geweest dan ‘de Moole’. Als de extra grootte van ‘De Drie Valcken’ niet uit de breedte kwam – in tegendeel zelfs dus – dan moest de extra inhoud dus komen uit de hoogte of uit de diepte van het huis. Over de hoogte van de huizen weten we weinig, maar op de ‘Kaart Figuratief’ lijkt ‘De Drie Valcken’ niet hoger te zijn dan ‘de Moole’. Dan moet de extra inhoud uit de diepte van het huis komen en dat wijst wederom eerder op een huis dat loodrecht op de gracht staat dan op een huis dat parallel aan de gracht staat. Vooralsnog gaan we daarom uit van een huis dat loodrecht op de gracht staat, zoals het huis met het rode kruisje.
Als we kijken naar het huis met het rode kruisje en we zoomen wat verder in – waarbij het kruisje op wonderbaarlijke wijze verandert in een cirkel – dan ziet dit deel van de ‘Kaart Figuratief’ er zo uit (de linkerafbeelding. Op de rechterafbeelding is de afbeelding iets gedraaid en zien we het huis meer van boven. Daar is ook het plaatsje achter het huis beter te zien.
Wat zien we nu op deze kaart?
- Het huis heeft aan de voorkant een trapgevel (dat wordt gesuggereerd door de rechte rand aan de voorkant, onderverdeeld in een klein stuk, een iets groter stuk en weer een kleiner stuk).
- Het huis heeft naar achteren toe een puntdak, loodrecht (dwars) op de gracht dat op het schilderij mogelijk deels zichtbaar is achter de trapgevel
- Aan de rechterkant van het dak – gezien vanaf de overkant van de gracht; de kant vanaf waar Vermeer de schetsen gemaakt zal hebben (vanuit het huis van Pieter van Bronckhorst op nummer 62) – is een grote schoorsteen zichtbaar. Hij staat vrij ver naar voren. Gezien het feit dat de schoorsteen aan de rechterzijde van het huis te zien is, lijkt het logisch dat de andere kant van de schoorsteen – “de inlaat”: de keuken en de haard in de woonkamer – zich ook aan de rechterkant van het huis bevinden. Als de voornaamste woonkamer zich aan de rechterkant van het huis bevindt, dan zal aan de rechterkant van het huis een raampartij te zien zijn.
- Schuin rechts achter het huis is een hoog huis te zien dat haaks op het huis van Van der Wiel staat. Als Vermeer het huis in zijn geheel heeft getekend dan zal het dak van dit huis wellicht op de achtergrond te zien zijn.
- Verder zien we een plaatsje achter het huis met een soort gang die om het grote huis heen loopt naar de St Ursulastraat aan de rechterzijde.
Hoe zag het huis er aan de voorzijde – dat is de kant die op het schilderij te zien zal zijn – er uit?
Allereerst hoe hoog was het huis? Dat weten we niet. Een blik op de ‘Kaart Figuratief’ doet vermoeden dat het huis dezelfde hoogte heeft als de huizen waarvan we oude afbeeldingen hebben, zoals die van het (eerste) Straatje van Vermeer en de huizen die op de achtergrond staan op afbeeldingen van de Koepoort. In dat geval zal het huis drie verdiepingen hoog zijn geweest – een benedenverdieping, een eerste verdieping en dan een verdieping onder het puntdak / trapgevel. Maar helemaal zeker is het niet. Het zou eventueel een verdieping meer gehad kunnen hebben.
De breedte van het huis kennen we dankzij de Legger uit 1667 wel. ‘De Drie Valcken’ was 4,40 meter breed. De vraag is of de beneden-verdieping daarmee breed genoeg was voor een deur en twee raampartijen of dat er slechts ruimte was voor een deur en één raampartij, zoals te zien is bij het huis op de Vlamingstraat nummer 77.
In het midden nummer 77, het enige originele huis in de Vlamingstraat dat nog uit de tijd van Vermeer stamt.
Het huis op nummer 77 heeft naast de deur op de beneden-verdieping slechts één raampartij (net zoals de twee buurhuizen). Nu geldt echter dat dit huis maar 3,45 meter breed was. ‘De Drie Valcken’ was bijna een meter breder (4,40 meter). Dit zou voldoende kunnen zijn voor nog een tweede raampartij op de benedenverdieping. Vooralsnog – maar dit is een behoorlijke gok – ga ik er vanuit dat op de benedenverdieping een deur en twee raampartijen te zien zijn. Of de deur tussen deze twee raampartijen staat, of aan de zijkant daarvan, daar durf ik helemaal niks over te zeggen.
Wat voor een kleur had het huis?
Ook hier kunnen we slechts gokken. Om dit enigszins onderbouwd te doen heb ik gekeken naar een aantal schilderijen en afbeeldingen van andere Delftse huizen uit ongeveer dezelfde tijd en uit de directe omgeving. Hieronder een kleine compilatie (van delen) van deze schilderijen (waaronder het eerste Straatje.)
We zien dat de meeste huizen in die tijd vooral van rode baksteen zijn gemaakt met aan de onderkant af en toe ook wit gepleisterde stukken. Ik zou dan ook niet verbaasd zijn als ‘De Drie Valcken’ ook opgetrokken was uit rode baksteen. Maar of er beneden ook wit pleisterwerk te zien is? Geen idee.
De ontploffing van het Kruithuis van Delft in 1654
De volgende aanwijzing over ‘De Drie Valcken’ halen we uit de lijst met de door de Delftse overheid vastgestelde schade als gevolg van de ontploffing van het Kruithuis in 1654. Dit Kruithuis was gevestigd in het noordoosten van de Delft, op het terrein van het voormalige clarissenklooster aan het einde van de Geerweg. Onder het Kruithuis bevond zich een opslagplaats waar in 1654 minstens 90.000 pond buskruit lag opgeslagen. Om kwart over tien in de ochtend van 12 oktober 1654 ontplofte het Kruithuis. Nagenoeg elk gebouw in de binnenstad van Delft liep schade op en het gebied ten oosten van de Verwersdijk werd zo goed als met de grond gelijk gemaakt
De plek waar het Kruithuis stond. Het Kruithuis is later herbouwd op een plaats ver buiten de stadsgrenzen van Delft. Op de open plek werd de paardenmarkt gevestigd. De Vlamingstraat en de bijbehorende gracht is rechtsonder op de kaart te zien.
Het precieze aantal mensen dat bij de ramp is omgekomen is onbekend. De schattingen lopen uiteen van ongeveer honderd tot een paar honderd. Veel slachtoffers vielen in de vlakbij gelegen verlengde Doelenstraat die bijna geheel werd verwoest. Eén van de vele slachtoffers daar was de bekende Delftse schilder Carel Fabritius die een atelier in de Doelenstraat had. Uit de Wikipedia:
Fabritius raakte als gevolg van de ontploffing van het Delftse Kruithuis op 12 oktober 1654 in zijn eigen huis aan de Doelenstraat gewond, samen met zijn schoonmoeder en de koster van de Oude kerk, terwijl hij bezig was hem te portretteren, Enkele uren later overleed hij in het gasthuis aan zijn verwondingen. Aangenomen wordt dat er door de ontploffing brand is ontstaan, waarbij alle schilderijen in zijn atelier verloren zijn gegaan. Dat zou ook de reden zijn voor het kleine aantal werken dat van Fabritius bewaard is.
Er zijn slechts 15 schilderijen van Fabritius bekend. Zie hierboven twee van de wel bewaard gebleven schilderijen van hem: het bekende Puttertje en het gezicht op Delft. Niet alleen Fabritius kwam om bij de ramp maar ook de koster wiens portret hij aan het schilderen was en Mattias Spoors, een jonge schilder die bij hem in de leer was, verloren het leven
Ook de schilder Egbert Lievens van de Poel had zijn huis en zijn atelier in de Doelensstraat. Hij verloor bij de ramp zijn dochtertje. Na de ramp heeft hij een aantal schilderijen gemaakt over de ontploffing, onder andere deze twee.
De ontploffing en de schade na de ontploffing; schilderijen van Egbert Lievens van der Poel (Schilderijen in het bezit van het Rijksmuseum). De Nieuwe Kerk (waar de Vlamingstraat vlakbij ligt) is links op het schilderij te zien.
Zoals al gezegd was de schade elders in de stad ook groot. Zo sneuvelden bijvoorbeeld alle glas-in-loodramen van zowel de Oude als de Nieuwe Kerk en ook hadden veel huizen in de binnenstad schade als gevolg van de drukgolf na de ontploffing. Het stadbestuur besloot om de getroffen huiseigenaren een tegemoetkoming te geven. Daartoe werd bij alle huizen de schade geïnventariseerd, zo ook in de Vlamingstaat. Zo’n 115 huiseigenaren daar kregen een schadebedrag toegekend. Uiteindelijk werd daarvan maar 40% rechtstreeks uitbetaald; de rest werd verrekend via belastingaanslagen.
De lijsten zijn bewaard gebleven. Daardoor kunnen we zien dat het gemiddelde schadebedrag in de Vlamingstraat 97 gulden bedroeg. De schade aan het huis van Van der Wiel was twee keer zo hoog: zijn schadebedrag werd op 200 gulden vastgesteld. Hij had ook meer schade aan zijn huis dan zijn buren: Bij hen werd het schadebedrag op 80 gulden bepaald. Zie hieronder een deel van het register met de namen van enkele personen uit de Vlamingstraat waarvan schade aan hun eigendom getaxeerd is na de buskruitramp; (Bron: Oud Archief stadsbestuur Delft, eerste afdeling.)
In het midden staat de naam van Anthonij de Ebben, gevolgd door een onduidelijk woord en het bedrag van 200 gulden.
Aangezien de drukgolf van de ontploffing uit de noordelijke richting kwam, moet vooral de voorkant van het huis van Van der Wiel schade hebben opgelopen. Er is een grote kans dat anderhalf jaar later er nog steeds sporen van de schade op het huis zichtbaar waren. Alle metselaars in Delft zullen druk bezig geweest zijn met de opbouw van nieuwe huizen en nog weinig tijd hebben gehad voor kleinere reparaties. Overigens had ook het huis van de tante van Vermeer, zoals we kunnen zien op het eerste Straatje van Vermeer, schade. Zij kreeg als eigenaresse van dit huis ook een schadevergoeding van 200 gulden toegewezen. (Bedenk daarbij dat dit huis de drukgolf aan de achterkant van het huis kreeg en vooral daar de schade zal hebben opgelopen). Zie hieronder enkele van beschadigingen aan het metselwerk aan de voorzijde van het huis zoals Vermeer dit heeft geschilderd op het Straatje.
Schade aan het huis van de Tante van Vermeer zoals te zien is op het Straatje.
Het zal me niets verbazen als op het huis van het tweede Straatje duidelijke beschadigingen te zien zijn die het gevolg waren van de ontploffing van het Kruithuis in 1654.
De naam van het huis
De volgende belangrijke hint danken we aan de naam van het huis. In de tijd van Vermeer hadden huizen nog geen huisnummers. Wel hadden de huizen soms namen. Behalve de ‘De Drie Valcken’ had je in de Vlamingstraat bijvoorbeeld: ‘De Rode Leeuw’, ‘De Moole’, ‘De Drie Zaeijers’, ‘De Drie Taerlingen’ en ‘de Vergulde Schrijffkoocker’. Deze namen zien we soms ook terug in officiële stukken. Zie hieronder bijvoorbeeld de overlijdensakte, d.d. 11 mei 1693, van Anthonij van der Wiel waarin gemeld wordt dat hij in de ‘3 valcken’ woonde:
Maar ook in aktes van mensen die in een huis naast ‘De Drie Valcken’ woonden, zien we de naam van ‘De Drie Valcken’ terug in aktes, zoals bijvoorbeeld in de vermelding van het overlijden van een zekere Maria van der Wal. In haar begrafenisakte van 18 november 1697 zien we vermeld staan dat ze in de Vlamingstraat woonde ‘naast de Drie Valckjes’.
Kortom, de naam De Drie Valcken hoorde in de zeventiende eeuw onmisbaar bij het huis van Van der Wiel. Dat doet vermoeden dat er zich op het huis een gevelsteen met de afbeelding van drie valken bevond of dat er aan het huis een uithangbord hing met de afbeelding van drie valken. Gezien het feit dat de naam meer dan honderd jaar in zwang was, lijkt het logischer dat het om een gevelsteen ging. De volgende vraag is dan hoe zag deze gevelsteen er uit? Was het alleen maar een afbeelding van drie valken, stond de naam ‘De Drie Valken’ er ook bij of was er helemaal geen afbeelding van vogels te zien maar alleen de woorden “de drie valcken”.
Bij de beantwoording van deze vraag worden we geholpen door het overlijden op 15 maart 1698 van Anna Lodenstein, die de eigenaresse van het huis was geworden nadat Anthonie van der Wiel was overleden. We zien in haar overlijdensvermelding namelijk iets opmerkelijks. In het register staat niet dat ze woonde op ‘De drie Valcken’ maar op ‘De Drie Patrijsen’ in de Vlamingstraat. Zie hieronder.
Deze vergissing (?) doet vermoeden dat op de gevelsteen in ieder geval niet de woorden ‘De Drie Valcken’ heeft gestaan, maar dat er alleen maar een afbeelding van drie vogels was aangebracht. Deze vogels werden in 1698 vervolgens voor patrijzen in plaats van valken aangezien.
Als Vermeer het huis net zo gedetailleerd heeft afgebeeld als het huis op het eerste straatje, dan moet er dus een gevelsteen te zien zijn met drie valken er op. Dit lijkt een heel mooi controlemiddel om beoordelen of een schilderij het tweede Straatje van Vermeer kan zijn of niet. Als er geen gevelsteen met drie valken er op is afgebeeld, dan zal het hoogst waarschijnlijk niet het Tweede Straatje van Vermeer zijn.
Wat zal er niet op het schilderij te zien zijn?
Dit lijkt een beetje rare vraag, maar wat ik wil zeggen is dat er in tegenstelling tot het eerste Straatje van Vermeer er hoogst waarschijnlijk geen spelende kinderen op het schilderij te zien zullen zijn.
Dit zit zo. Geertruijt Vermeer was de oudere en enige zuster van Johannes Vermeer. Ze was meer dan twaalf jaar ouder (Geertruijt was op 15 maart 1620 geboren; Johannes op 31 oktober 1632). Op 10 juli 1647 trouwde ze met Anthonij van der Wiel. Bijna zeven jaar later, op 17 mei 1654, kregen ze een dochtertje, Baecken geheten. Echter binnen drie weken, op 5 juni 1654 om exact te zijn, overleed het meisje al.
Boven de geboorteaangifte en onder de overlijdensvermelding van Baecke van der Wiel in het Doop, Trouw en Begrafenis Register.
Baecke zou het enige kind van het echtpaar blijven. Op het moment dat Johannes Vermeer het huis van zijn zuster schilderde woonden er dus geen kinderen in het huis. Dit vermindert dan ook de kans dat er spelende kinderen op het schilderij te zien zijn. Bovendien lag het afbeelden van kinderen op het schilderij wellicht gevoelig bij Geertruijt. Zelf had de 23-jarige Vermeer – hij was in 1653 op 20-jarige leeftijd getrouwd met Catharina Bolnes – op het moment dat hij het huis in 1656 schilderde één kind: een dochtertje Maria, geboren in 1654. Vermeer zou uiteindelijk liefst vijftien kinderen krijgen.
Maar goed, als er geen spelende kinderen op de voorgrond te zien zijn, wat dan wel? Geen idee. Vermeer maakte de schetsen van het schilderij vermoedelijk vanuit de woning aan de overkant, waar de schilder Pieter van Bronckhorst woonde. Deze was een expert in het perspectieftekenen. Het kan zijn dat het schilderij een oefening voor het perspectieftekenen was. Dan is wellicht op de voorgrond nog een deel van de gracht en de straat te zien, gevolgd door het huis, en aan de rechterkant van het schilderij op de achtergrond het dak van het grote huis dat schuin achter de woning stond. Maar dit is puur speculeren. Misschien loopt er ook wel net een koe voorbij op weg naar één van de vleeshouwers. Wie het weet mag het zeggen.
De toestand van het schilderij
Tot slot: de laatste aanwijzing over hoe het schilderij er uit ziet, halen we uit het feit dat het schilderij al meer dan 300 jaar zoek is. “Huh?” zult u misschien zeggen, maar dit zit zo. Er kunnen namelijk een aantal redenen zijn dat het schilderij zoek is. De meest voor de hand liggende is dat het schilderij niet meer bestaat. Dat zou voor dit onderzoek vervelend zijn, en hoewel de kans hierop groot is, doe ik dus net even of het schilderij nog wel bestaat. Welke conclusie kunnen we dan trekken uit het feit dat het schilderij zoek is? Er zijn een aantal mogelijkheden. Het schilderij hangt ergens onopgemerkt bij een particulier thuis of ligt er op zolder. Of het schilderij bevindt zich ergens onopgemerkt in een depot van een museum waar het niet als een Vermeer herkend is.
Stel dat het schilderij nog bestaat, waarom wordt het dan niet herkend als een Vermeer? Het zal ongetwijfeld “Konstig” geschilderd zijn en bovendien is er een kans (van 2 op 3 ongeveer) dat Vermeer het werk heeft gesigneerd (21 van de 34 bekende schilderijen van Vermeer zijn namelijk gesigneerd). Het kan natuurlijk ook zijn dat het schilderij niet gesigneerd is of dat deze signatuur niet meer goed zichtbaar is. Maar zelfs dan, het schilderij heeft ongetwijfeld een zodanige kwaliteit dat het niet onopgemerkt op een zolder of in een depot zou liggen. Er moet dus iets anders aan de hand zijn. Een goede verklaring kan dan de toestand van het schilderij zijn. Wellicht bestaat het schilderij nog wel maar is het zodanig beschadigd of zo vervuild dat het niet meer als een goed schilderij, laat staan als een Vermeer wordt herkend. Kortom, er bestaat een kans dat we op zoek moeten naar een erg vervuild schilderij.
Samenvattend
We zijn dus op zoek naar een schilderij met:
- Een huis dat loodrecht (dwars) op een straat staat (eventueel is voor de straat een gracht zichtbaar maar dit hoeft niet).
- Het huis is 4,40 meter breed. Er is in ieder geval een deur en een raampartij te zien; wellicht twee raampartijen. Vermoedelijk zal er in ieder geval aan de rechterkant van het huis een raampartij te zien zijn.
- Het huis heeft aan de voorkant een trapgevel.
- Het huis is vermoedelijk opgebouwd uit rode bakstenen, die wellicht wit zijn gepleisterd.
- Op diverse plaatsen zullen op de voorgevel beschadigingen aan het metselwerk te zien zijn.
- Aan de gevel van het huis is een gevelsteen te zien met daarop drie vogels (valken).
- Het huis heeft naar achteren toe een puntdak (zadeldak)
- Aan de rechterkant van het dak is een hoge schoorsteen zichtbaar. De schoorsteen staat vrij ver naar voren.
- Schuin rechtsachter het huis is op de achtergrond het dak te zien van een hoog huis.
- Er zullen vermoedelijk geen kinderen op het schilderij te zien zijn.
- Het schilderij zal vermoedelijk beschadigd zijn of erg vervuild zijn. Een handtekening van Vermeer ontbreekt of is niet meer zichtbaar.
- Het schilderij zal bij benadering ongeveer 3.250 cm² groot zijn. Waarschijnlijk is het zo’n 62 cm hoog en 52,5 cm breed. (Zie hier voor een onderbouwing van deze aanname.)
- Het schilderij is vermoedelijk in 1656 geschilderd.
Bestaat er een kopie van het tweede Straatje?
Nu ben ik de eerste om toe te geven dat hierboven een hoop aannames staan, dus hoe het tweede straatje er daadwerkelijk uit ziet, zullen we, als het schilderij niet wordt gevonden, nooit weten. Maar nu is het gekke dat er de mogelijkheid bestaat dat er een kopie is van het tweede Straatje. Er is namelijk bekend dat een aantal kunstenaars in de achttiende en begin negentiende eeuw een kopie van het eerste (?) Straatje van Vermeer hebben gemaakt. Tot hen behoorde bijvoorbeeld de Haarlemse schilder Cornelis van Noorde. Deze maakte in de tweede helft van de achttiende eeuw een aantal kopieën van bekende schilderijen. Zie bijvoorbeeld onderstaande advertentie die hij liet plaatsen in de ‘Oprechte Haerlemsche courant’ waarbij hij liet weten dat hij een kopie had gemaakt van een schilderij van Jan van Eyck. De advertentie is van 24-08-1769.
Of neem deze advertentie van 12-09-1772 waarin we kunnen lezend dat hij inmiddels al van elf schilderijen een kopie heeft gemaakt.
Je kon de afdrukken van zijn kopieën niet alleen kopen bij de kunstenaar zelf, maar ook bij diverse handelaren in Haarlem, Amsterdam, Rotterdam, Leiden en Utrecht. Naar verluidt heeft Van Noorde ook een kopie van het (eerste) Straatje van Vermeer gemaakt. Hij deed dat ergens in de tweede helft van de zeventiende eeuw. Dat is echter in de periode (1696 -1797) dat het Straatje van Vermeer “zoek was”. Na de Dissiusveiling in 1696 dook het Straatje van Vermeer namelijk pas weer in 1797 op in de nalatenschap van een zekere Gerrit Willem van Oosten de Bruijn, de oud-burgermeester van Haarlem.
Ergens in deze periode heeft Van Noorde een kopie gemaakt van een schilderij van Vermeer waarop een huis staat. Hoogst waarschijnlijk zal dat een kopie van het (eerste) Straatje van Vermeer zijn, maar je weet maar nooit. Het kan theoretisch ook een kopie van het tweede Straatje zijn. Dat we dit niet weten, komt omdat de kopieën van Van Noorde die hij maakte van het Straatje zoek zijn. Maar wie weet, misschien duikt er ergens nog een keertje eentje op en als het dan geen kopie is van het eerste Straatje maar van een ander huis dat Vermeer geschilderd heeft, dan weten we hoe het tweede Straatje er uit heeft gezien.
Hetzelfde geldt voor de kopieën die A. Brondgeest (diens kopie zou in Amsterdam op 21 januari 1811 zijn geveild) en G. Lamberts (zijn kopie is op 5 april 1827 geveild) zouden hebben gemaakt van het Straatje.
We hebben nu dus een idee hoe het schilderij er uit gezien moet hebben, maar voordat we nu uitgebreid op zoek gaan naar het schilderij lijkt het me verstandig om bovenstaande bevindingen eens een keertje voor te leggen aan enkele echte experts. Dat wil zeggen aan mensen die echt verstand van kunsthistorie en/of historisch Delft hebben en die niet zoals ik alleen maar googlelen. Misschien zit ik wel helemaal tegen het verkeerd huis aan te kijken. Als ik een reactie krijg, dan zal ik dat hier laten weten.
Tot slot: uit de categorie “De Fantasie is belangrijker dan de kennis” (Albert Einstein) het volgende:
Het zou natuurlijk leuk zijn als we wisten hoe de mensen van dit verhaal – Vermeer, zijn zuster en zijn zwager Anthonij van der Wiel – er uit zagen. Een gezicht bij een naam is altijd fijn. Echter, er zijn geen portretten bekend van Anthony van der Wiel, Geertruijt Vermeer en Johannes Vermeer. Als Johannes Vermeer één of meerdere zelfportretten heeft geschilderd, dan zijn die in ieder geval niet bewaard gebleven. Wel wordt her en der gesuggereerd dat Vermeer zichzelf twee keer heeft afgebeeld op een schilderij en wel als schilder op ‘De Schilderkunst’ (dit schilderij hangt in het Kunsthistorisches Museum in Wenen) en als muzikant in een bordeel op ‘De koppelaarster’ (dit schilderij uit 1656 – het is één van de drie schilderijen die Vermeer heeft gedateerd) hangt in de Gemäldegalerie Alte Meister in Dresden.)
Ten aanzien van dit laatste schilderij heeft de Amerikaanse professor Benjamin Binstock in zijn boek “Vermeer’s Family Secrets. Genius, Discovery, and the Unknown Apprentice” geschreven dat de oude vrouw (de koppelaarster / de bordeelhoudster) zijn schoonmoeder zou zijn (van Vermeer uiteraard; niet die van Binstock), dat de dame der lichte zeden zijn vrouw Catherina zou zijn en dat de klant haar broer Willem zou zijn. Tja, dat zou een bijzondere broer-zuster relatie zijn, dus dat geloof ik niet zo. Benjamin Binstock schreef in dat zelfde boek overigens ook dat 20% van de schilderijen van Vermeer niet door hem zijn geschilderd maar door zijn minderjarige dochter Maria. Gelooft u het, geloof ik het.
Dan geloof ik nog eerder de suggestie die ik ergens op internet las – ik ben de link vergeten vast te leggen (stom) en kan hem niet meer terug vinden – dat de rechtertwee figuren op het schilderij Anthonij van der Wiel en Geertruijt Vermeer zouden kunnen zijn. Volgens deze theorie zou Vermeer hen als model hebben gebruikt omdat hij geen geld had voor andere modellen. Als dit zou kloppen dan weten we hoe deze twee mensen er uit hebben gezien, maar ik zou aan deze theorie niet te veel waarde hechten.
Overigens ik bedenk net dat “De Koppelaarster” uit 1656 stamt. Het is één van de slechts drie schilderijen die Vermeer gedateerd heeft. De Koppelaarster is daarmee vermoedelijk het laatste schilderij dat Vermeer heeft gemaakt voordat hij aan het tweede Straatje begon. Misschien heeft Vermeer wel tegen zijn zwager en zuster gezegd: “Als jullie nou voor mijn schilderij van de Koppelaarster poseren, dan schilder ik daarna jullie huis”, waarbij Van der Wiel heeft gedacht ‘nou ons huis kan na die ontploffing van het Kruithuis wel een verfje gebruiken’. (Om misverstanden te voorkomen, dit is uiteraard niet serieus bedoeld.)
Wel serieus was de eerder genoemde Amerikaan professor Benjamin Binstock met zijn kritiek (zie onder ander het Parool van 13 maart 2016) op het onderzoek van professor Grijzenhout ten aanzien van de locatie van de huizen op het Straatje. Die theorie was volgens Binstock helemaal fout.
“Wetenschappers hebben de neiging om geschreven documenten te vertrouwen, zoals het register uit 1667” schreef onze Amerikaanse professor. Inderdaad heel dom om zo’n inventarisatie ten behoeve van de belastingen te geloven. Professor Grijzenhout was volgens een artikel in het AD echter niet overtuigd. “Ik ben altijd bereid mijn visie voor een betere in te ruilen, maar niet voor de theorie van Binstock.” Daarbij sluit ik me aan.