Een verkeerd geplaatste komma

I spent all morning putting in a comma and all afternoon taking it out.Oscar Wilde

Er is een bekend verhaal over een spion in de Eerste Wereldoorlog die al was veroordeeld en op het punt stond om geëxecuteerd te worden. Toch waren er nog altijd twijfels over zijn schuld en daarom stuurde de commandant van het vuurpeloton vlak voor de executie een telegram naar de hogere legerleiding met de vraag of de volstrekking van het vonnis door moest gaan.

Het was maar goed dat hij dit had gedaan, want er bleek net nieuwe informatie over de man binnen te zijn gekomen, waarop de hoogste legerleiding besloot om af te zien van de executie en onmiddellijk een telegram terug stuurde met de tekst ‘Wacht, niet executeren!’ Helaas plaatste de verzender van het telegram de komma op de verkeerde plaats, waardoor de commandant van het vuurpeloton las ‘Wacht niet, executeren!’

Ook het wel of niet opnemen van een komma kan een heel andere betekenis aan een zin geven. Een mooi Engels voorbeeld is de zin “Let’s eat, grandma”. Zonder de komma  krijg je een heel andere maaltijd. En als je schrijft: ‘Ik hou van je, liefje’ let er dan goed op dat die komma er staat, want anders beschuldig je die ander er niet alleen van dat hij nog een liefje heeft, maar geef je ook nog eens toe dat je zelf ook van dat liefje houdt.

Dat de plaats van de komma bij getallen essentieel is, is natuurlijk helemaal evident. Zo plaatste een Amsterdamse ambtenaar in 2013 een komma verkeerd waardoor de belastingdienst in totaal bij vergissing 188 miljoen euro aan woonkostenbijdrage overmaakte naar huishoudens, in plaats van 1,88 miljoen euro. Veruit de meeste huishoudens stuurden het te veel ontvangen bedrag direct terug maar niet iedereen deed dit. Ondanks 59 gewonnen rechtszaken had de gemeente een jaar later nog steeds 2 miljoen euro niet terug.

Vanwaar nu dit verhaal over verkeerd geplaatste komma’s? Omdat ons huis te koop staat! Nee, niet ons eigen huis, maar het huis dat we al zo’n bijna dertig jaar lang willen kopen, staat nu eindelijk te koop. Dit huis zagen we voor het eerst in de jaren tachtig toen we een keer via Wassenaar naar het strand fietsten. Het had wel iets van een Engelse cottage en ik was op slag verliefd op het huis.

Raaphorstlaan 6 v3

Klik op de foto, dan ziet het er een stuk beter uit.

Het huis zoals het op Google Streetview te zien is. Je hebt een vrij uitzicht over de weilanden en ook de buurt is goed. Zie bijvoorbeeld deze foto van Google Earth. “Ons huis” staat linksonder op de foto, in het huis rechtsboven bij het (blauwe) zwembad wonen onze koning en koningin.

Raaphorstlaan 6.lucht

Wie het huis van onze koning beter wil zien, moet even op de foto klikken

Ik zei tegen Marianne toen ik het huis voor het eerst zag: “Hier gaan we ooit nog eens wonen. Als dit huis ooit te koop komt te staan, dan kopen we het”.

We trouwden, kochten elders een huis, kregen kinderen, verhuisden naar een groter huis, zagen de  kinderen opgroeien en uit huis gaan, en gedurende al die jaren keek ik altijd even naar het huis als we op weg naar de duinen of het strand er voorbij aan fietsten. Nooit stond het te koop. Tot gisteren. Gedachteloos fietste ik voorbij. Opeens zag ik vanuit een ooghoek een bord in de tuin staan. ‘Te koop’ stond er op. Ik stopte. Met verbazing keek ik naar het bord en vervolgens naar het huis. Het stond zelfs al leeg. Ik maakte met mijn mobieltje een foto van het huis met het bordje ‘te koop’ en stuurde die naar Marianne. ’s Avonds zochten we op Funda het huis op.

Deze riet gedekte woonboerderij bestond ooit uit twee wooneenheden maar is samengevoegd tot één fraai en charmant geheel. Het perceel omvat 2274 m2 eigen grond. Er is een stenen garage (2 auto’s) met gastenverblijf en een vrijstaande berging. De zonnige en vooral mooi aangelegde tuin is voorzien van diverse zonneterrassen. Daarnaast is het uitzicht grandioos en in elk seizoen schitterend op haar eigen wijze.”

De verkopende makelaar had er liefst 78 foto’s bij geplaatst. Van binnen zag het er net zo leuk uit als van buiten. Er is maar één probleem: de komma in de vraagprijs. Deze stond op de verkeerde plaats. Had die één plekje naar links gestaan dan hadden we het huis direct gekocht, maar nu is het ver boven ons budget

Ik ben nu allerlei argumenten aan het bedenken waarom we blij mogen zijn dat we het niet kunnen kopen. De kinderen zijn het huis al uit en het huis is daarom veel te groot; de tuin geeft te veel onderhoud en er is helemaal geen supermarkt in de buurt! Waar haalt die Willem-Alexander – “zegeltjes erbij meneer?“ – eigenlijk zijn boodschappen?

Maar als die komma iets anders had gestaan…..

Over fietsen op het Binnenhof en Atlassen

Als je over het Binnenhof fietst, dan is het altijd opletten geblazen. Een hoop toeristen hebben niet in de gaten dat je er ook mag fietsen. Vooral met elkaar fotograferende Japanners en Chinezen heb je voor je het weet een cultuurbotsing.

Gisterenmiddag was het extra opletten, want onder een zaaltje van de Ridderzaal was blijkbaar een afscheidsreceptie van een hoge ambtenaar. Bij de ingangspoort zag ik een tweetal vrouwen staan die allebei een kistje met een fles wijn bij zich hadden. Even verderop bij het Mauritshuis stopte een dienstauto, waaruit een gedistingeerde man uitstapte met in zijn hand ook al een fles wijn in een kistje. Werd hier afscheid genomen van een notoire alcoholist of was het geven van een fles wijn in een kistje bij een afscheid soms een richtlijn van het ministerie?

Thuis gekomen besloot ik hier even op te googlelen. Het leverde niet veel op. Ik trof alleen een toespraak aan van minister-president Rutte bij het afscheid van Saskia Stuiveling als president van de Algemene Rekenkamer op 28 mei 2015 in Den Haag, waarin hij zei:

Beste Saskia, in plaats bloemen en een kistje wijn heb ik voor je meegenomen een nieuw in stellen ‘Stuiveling Open Data Award’, …..”

Maar dus niks over een richtlijn voor het geven van een fles wijn in een kistje bij een afscheid. Wel gaf Google een hit met daarin de resultaten van een WOB-verzoek van iemand die blijkbaar nieuwsgierig was naar de representatiekosten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

Lees verder Over fietsen op het Binnenhof en Atlassen

We hebben een beller (2)

De naam van het verhaal met de titel “We hebben een beller” dat ik twee dagen geleden schreef, deed me er aan denken dat ik tien jaar geleden een keer een opzet voor een verhaal met dezelfde titel heb geschreven voor de serie ‘Het Nutteloze Kennisparadijs’ die ik in die tijd voor De Volkskrant schreef. Dat  verhaal begon als volgt:

We hebben een beller.

Op 10 maart 1876 vond het allereerste telefoongesprek ter wereld plaats. Op die dag “belde” Alexander Graham Bell zijn assistent Thomas Watson, die zich elders in het huis bevond en sprak de beroemde woorden: “Mr. Watson—Come here—I want to see you“.

Bell aan het bellen   Thomas Watson

Links Bell aan het bellen in 1892; Rechts Thomas Watson, de persoon die als eerste persoon ter wereld gebeld werd (“Neem jij even op”).

Bell is overigens niet ‘de bedenker’ van de telefoon. Zo had in 1861 de Duitser Johann Philipp Reis al een idee ontwikkeld voor een apparaat waarmee via een elektrische verbinding geluid op afstand kon worden overgedragen. Hij noemde dat een ‘Telefon’. Alleen slaagde hij er niet in om een werkende versie te ontwikkelen. Hij had dan ook geen patent op zijn idee. Hetzelfde gold voor de Italiaanse Amerikaan Meucci. Die bedacht in 1871 ook een apparaat (de ‘telettrofono) waarmee je op afstand geluid kon horen. Maar vanwege geldgebrek – een volledige patentaanvraag kostte 250 dollar en Meucci was even daarvoor failliet gegaan –  was hij niet in staat om een patent voor zijn apparaat aan te vragen. Het trieste voor Meucci was dat zijn idee later wel bleek te werken, maar ja, geen patent. Het was daardoor Bell die als eerste een patent kon indienen voor een werkende telefoon en dat toegewezen kreeg.

Iemand die net als Bell ook een patent indiende voor een werkende ‘telefoon’ was een zekere Elisha Gray. Maar – en nu komt het –  hij was twee uur te laat! Hij diende zijn aanvraag  in op dezelfde dag als Bell, maar diens patentaanvraag werd twee uur eerder geregistreerd. Gray beweerde later dat hij zijn aanvraag ’s morgens vroeg al bij de opening van het patentbureau had ingeleverd maar dat de klerk het in zijn In-bakje had laten liggen. Een mooi verhaal.

Dat hij van zijn vrouw die dag eerst boodschappen moest doen voordat hij naar het patentbureau kon gaan, zou natuurlijk zelfs nog een mooier verhaal zijn, maar dat verzin ik hier ter plekke. Over de vraag wie het recht had op het patent voor de telefoon hebben Meucci, Gray en Bell uiteindelijk zo’n 500 rechtszaken gevoerd en het slot van het liedje was dat het patent bij Bell bleef.

Een mooi detail over het leven van Bell dat hier beslist niet onvermeld mag blijven, is dat Bell getrouwd was met een doof iemand, Mabel Gardiner Hubbard. Zij was een van de dove studentes die hij had leren kennen toen hij spraakles gaf op een dovenschool. De man die de telefoon heeft “bedacht”, heeft dus nooit naar huis kunnen bellen om tegen zijn vrouw te zeggen dat hij wat later thuis kwam.

Bell dovenschool

Bell, bovenaan de trap rechts met baard, op een dovenschool in Boston waar hij in 1871 les gaf.

Voor wat betreft het eerste werkende mobieltje, dat verscheen pas bijna 100 jaar later. Degene die het eerste mobiele gesprek voerde, was Martin Cooper van Motorola. Hij belde op 3 april 1973 naar Joel Engel van concurrent AT&T om hem te laten weten dat het Motorola was die als eerste een werkend mobieltje had. Zijn historische eerste woorden  – uit de categorie ‘lekker puh’ – waren: “Joel, ik bel je met een ‘echte’ mobiele telefoon.”  Ok, hij zal het vermoedelijk niet in het Nederlands gezegd hebben, maar ook in het Engels, is het niet een uitspraak uit het rijtje: “Het is een kleine stap voor een mens maar een grote stap voor de mensheid” – zijnde de eerste woorden van Neil Amstrong toen hij als eerste mens voet op de maan zette.

Ik heb het verhaal niet voor de krant gebruikt. Ik was er niet helemaal tevreden over. Maar dat is natuurlijk geen enkel beletsel om het hier wel te plaatsen!

 

Een moeilijk koekje

Marianne krijgt morgenmiddag wat mensen op bezoek van de Fietsersbond. Of ik even iets in huis wil halen voor bij de thee. Ik sta bij Albert Heijn op de koekjesafdeling naar de koekjes te kijken. We hebben gisterenavond de finale van ‘Heel Holland Bakt’ gekeken, en waarschijnlijk hoor ik daarom bij elk koekje wat ik zie de stem van meester-patisseur Robèrt, die zegt dat het een heel moeilijk koekje is om te maken.

Tja, welke koekjes zal ik kopen? Weet je wat, deze koekenbakker bakt ze zelf wel. Ik ga voor het bakkersspeculaasje. “Technisch is het bakkersspeculaasje  een lastig koekje om te bakken. Niet alleen moeten de bakkers heel goed op de verhouding ‘Specu’ en ‘Laas’ letten, maar ook de juiste temperatuur van de oven is belangrijk .”

Thuisgekomen met de ingrediënten – die ik een beetje op de gok koop; zou er ook speculaaskruiden in moeten?  – pak ik er twee oude kookboeken bij: ‘Meisje kun je koken?’ uit 1961 en ’Recepten ‘Huishoudschool’ uit 1938. Het bakkersspeculaas is immers een oer-Hollands koekje.

bakboeken

Aan het boek ‘Meisje kun je koken?’ heb ik niet zo veel. Het begint met 24 raadgevingen voor de kokende meisjes. Raadgeving 8 luidt: “Zij die altijd volgens recepten kookt, wordt nooit een goede kokkin.”  Dat mag misschien zo zijn, maar dat vind ik nog geen reden om in het boek geen enkel recept voor speculaaskoekjes op te nemen.

Het boek voor de meisjes van de huishoudschool bevat gelukkig wel een recept voor een speculaaskoekje. Eerst maar even de ingrediënten checken. Ik ben er een paar vergeten te kopen zie ik, maar zoals ‘Meisje kun je koken?’ al zegt: ”Zij die altijd volgens recepten kookt, wordt nooit een goede kokkin.”

We beginnen met stap 1:“De boter roeren met suiker, citroenschil en zout.” Ha, heb ik allemaal in huis. Stap 2: “Een bakker roert er fijngestampte kruimels van koekjes door, omdat deze het deeg zachter maken; wie dus wat koekkruimels heeft, volge dat voorbeeld”. Ja natuurlijk heb ik geen koekkruimels in huis. Als ik dat wel had, dan had ik immers geen koekjes hoeven te kopen of te maken. Die stap sla ik dus over. Ik volg de rest van het stappenplan, voor zover ik de ingrediënten heb,  en zet daarna mijn bakblik in een matig warme oven. Daar verstaan wij thuisbakkers 150 graden onder.

Terwijl de koekjes in de oven liggen te bakken, zoek ik op internet naar de geschiedenis van het koekje. Het is tenslotte altijd handig om over dergelijke kennis te beschikken. Je weet maar nooit of je die kennis niet een keer nodig hebt. De eerste site waar ik op beland, wil eerst een cookie op mijn pc plaatsen. Mooi niet. Dat koekje lust ik niet. De volgende site geeft wel het geheim van het koekje prijs.

Het koekje blijkt, nadat er grote hoeveelheden suiker beschikbaar kwamen, in de zevende eeuw in Perzië (nu Iran) te zijn ‘uitgevonden’. Toen de Moren in diezelfde zevende eeuw Spanje binnen vielen, namen ze het koekje mee. We hebben in Europa dus het koekje te danken aan al die islamieten die toen naar Europa kwamen. Zou Wilders dat wel weten? Een grap over een koekje van eigen deeg ligt nu te voor de hand, dus die maak ik niet.

Amerika op zijn beurt blijkt het koekje aan ons Nederlanders te danken te hebben. Toen we in het begin van de gouden eeuw ons in Nieuw Amsterdam (nu New York) vestigden, namen we het koekje mee naar Amerika. Het Amerikaanse woord ‘Cookie’ is dan ook afgeleid van ons woord ‘Koekie’. Kijk eens aan, allemaal nuttige informatie. Daar kan ik later vast wel wat mee.

Verder blijkt er in 1988 een belangrijk onderzoek gehouden te zijn naar hoeveel koekjes Nederlanders hun gasten bij de koffie aanbieden. De mythe was dat de zuinige Nederlander altijd maar één koekje aanbood, maar het blijken er volgens dat onderzoek liefst twee te zijn, waarvan akte dus. Nadat ik deze belangrijke informatie ook tot mij heb genomen, is het al bijna tijd om de speculaasjes uit de oven te halen. “Dames en heren, nog vijf minuten!” Even later haal ik de koekjes uit de oven en presenteer ze zo mooi mogelijk voor de jury van de fietsersbond.

Ik heb er niet veel van gebakken. Ik bedoel qua aantallen, qua smaak is het een prima koekje. Benieuwd wat de mensen van de fietsersbond er morgen van zullen vinden. In elk geval geldt: ik heb veel geleerd, veel meegemaakt, maar het is oké zo.’  Zie hier het resultaat:

bak2

p.s. Voor het geval er nu iemand roept ‘wacht eens even, ik zie daar op de achtergrond van de foto een pak speculaas van de AH liggen, hij heeft helemaal geen koekjes gebakken! Daarop zeg ik maar één woord: kletskoekjes!

We hebben een beller

De HTM is een campagne begonnen voor bellende fietsers. Het is niet zo dat de HTM wil dat fietsers eens flink meer met hun fietsbel gaan bellen, maar het is een voorlichtingscampagne om fietsers op de gevaren te wijzen van het mobiel bellen onder het fietsen.

bellen

Bord bij het tunneltje onder de N44 bij de Horsten in Wassenaar

Op Radio West vertelde een voorlichtster dat ze een onderzoek hadden gedaan. Tijdens een tramrit had de bestuurder gemiddeld veertig keer per rit te maken met een bellende fietser. “Veertig keer per rit een noodstop?” vroeg de interviewer verbaasd. ‘Nee dat niet, maar wel dat een trambestuurder tijdens zijn rit veertig keer een bellende fietser zag, waarvan het de vraag was of deze de tram wel in de gaten had. Het was dus goed opletten voor hun chauffeurs.

Dat er overal en altijd mensen met hun mobieltje bezig zijn, klopt. Hoe vaak zie je bijvoorbeeld niet dat mensen die in de rij voor de kassa bij Albert Heijn staan aan het bellen zijn en dat ze zelfs als ze aan de beurt zijn hier nog mee doorgaan.

Bij de kassa van de Kookwinkel in de Passage van Den Haag vinden ze dat niet zo fijn. We zagen daar namelijk vanmiddag dit opmerkelijke bordje bij de kassa staan.

bordje bellen

Leuk! Overigens voor de slimmeriken, de foto is inderdaad met mijn mobieltje gemaakt.

Het zijn moderne tijden, want toen we terug naar huis fietsten, zagen we aan een lantarenpaal op de Bezuidenhoutseweg dit bord hangen. (Het roept automobilisten op om tijdens het rijden niet met hun mobieltje bezig te zijn. Deze uitleg is voor degenen die niet weten wat al die icoontjes betekenen; wij weten dat  uiteraard wel want wij zijn bijdetijds.)

bordje bellen 2

’s Avonds liepen we met onze jongste dochter, die weer naar Rotterdam terug ging, mee naar de tramhalte. Ze was net op tijd om de tram te halen. Ze stapte in en wij liepen verder. Even verderop passeerde de tram ons. Enthousiast zwaaiden we nog even naar haar. Ze zag ons niet. Ze zat op haar mobieltje te kijken.

De tunnels naar Alcatraz

Op 11 juni 1962 ondernamen Frank Morris en de gebroeders Clarence en John Anglin een  ontsnappingspoging vanuit Alcatraz. Over deze ontsnappingspoging is later een beroemde film gemaakt met Clint Eastwood in de hoofdrol. Wie Alacatraz vandaag de dag bezoekt – het is nu een toeristische attractie – kan nog steeds de cel zien met het gat in de muur en een nephoofd in het bed, opdat de cipiers dachten dat de gevangene in zijn bed lag te slapen.

Alcatraz cel

Foto door ons genomen tijdens een bezoek in juni 2015. “Come back to jail anytime.” riep een enthousiaste NPS-ranger – de National Park Service beheert het eiland tegenwoordig – tegen ons toen we  van het eiland af gingen.

Het drietal slaagde er in om buiten de gevangenismuren te komen en het water te bereiken, maar of het hun gelukt is om de kust levend te halen is nooit duidelijk geworden. Er is nooit meer iets van hen vernomen en volgens de Amerikaans overheid zijn de drie ontsnapte gevangenen dan ook bij hun poging verdronken.

Toch duiken er nog steeds regelmatig berichten op dat ze er wel in geslaagd zijn om de kust levend te halen. Zo verscheen er vorige week opeens in diverse media het bericht – ‘Ontsnapping Alcatraz mogelijk toch geslaagd’ kopte het AD- dat de broers Anglin in de zeventiger jaren in Brazilië waren gezien. Een foto van de twee broers, genomen in Brazilië in 1972, zou volgens ‘History Channel’ dat een documentaire over de zaak had gemaakt, het bewijs zijn.

Diverse kranten namen dit bericht van History Channel over en steevast werd in die berichten vermeld hoe moeilijk het door de gevaarlijke stromingen wel niet was om vanaf Alcatraz naar de kust te zwemmen. In één krantenartikel dat ik las, werd zelfs met grote stelligheid beweerd dat er nog nooit iemand in was geslaagd om zwemmend vanaf Alcatraz levend de kust van San Francisco te bereiken.

Ai! Als dat zo is, dan hebben er zich elk jaar grote drama’s afgespeeld bij de ‘Escape from Alcatraz triathlon’. Deze triathlon – er doen jaarlijks ruim 1500 mensen aan mee –  bestaat uit een zwemtocht van 2,5 km van Alcatraz naar de kust, een anderhalve km lang warmlooprondje en een fietstocht van dertig kilometer over de heuvels van San Francisco.

Over de ontsnappingspogingen vanaf Alcatraz – er zijn wel degelijk succesvolle pogingen geweest (in de tijd dat het een militaire gevangenis was) – heb ik een keer een column geschreven voor het Nutteloze-Kennisparadijs. Dat was een wekelijkse rubriek die ik tien jaar geleden voor de Volkskrant schreef. Zie hier het verhaal over ontsnappingen van Alcatraz die in ieder geval wel zijn gelukt.

alcatraz 2

(Klik op de afbeelding voor een leesbare versie; in de krant stond een andere foto van Alcatraz er bij, maar omdat daar mogelijk copyright  op zit heb ik die foto hier vervangen door een foto van Alcatraz  uit 1895 )

Ik heb voor de rubriek zelfs nog een tweede keer over Alcatraz geschreven. Dat betrof het verhaal over de tunnels die de gebroeders Mole in de jaren vijftig naar Alcatraz hadden gegraven. Die aflevering heeft de krant echter niet gehaald. De Volkskrant-redacteur naar wie ik altijd mijn rubriek opstuurde, dacht in eerste instantie nog ‘hé, dat is toevallig dat die gravende broers Mole heten. Maar toen hij las dat de tunnels gerestaureerd waren en voor het grote publiek zouden worden opengesteld, realiseerde hij zich dat mijn wekelijkse rubriek die week toevallig op 1 april zou verschijnen. De column werd niet geplaatst. A) de Volkskrant deed niet aan 1- aprilgrappen (in ieder geval niet in die tijd) en B) het zou de geloofwaardigheid van mijn andere nutteloze kennisberichten (die wel allemaal op waarheid berustten) onder uit halen. Daar had hij wel gelijk in.

Voor wie de nooit geplaatste aflevering over de Tunnels naar Alcatraz wil lezen, zie hier:

Tunnel naar Alcatraz

(Klik op de afbeelding voor een leesbare versie)

Sterren kijken

Gisteren zond omroep Max een programma uit dat ‘Heel Nederland kijkt Sterren’ heette. Even was ik bang dat het een programma zou zijn over populaire Nederlandse artiesten uit heden en verleden (‘Hoe gaat het nu met Imca Marina en Ben Cramer?’), maar het was een programma over astronomie: “Jeroen Latijnhouwers en Govert Schilling nemen u mee op een bijzondere ruimtereis tussen hemel en aarde. ”

Astronomie, kijk dan heb je mij aan boord. Dat fascineert mij altijd in hoge mate. Kort geleden publiceerde de NASA bijvoorbeeld deze foto – genomen door de ‘Deep Space Climate Observatory (DSCOVR) satellite’ – van de maan zwevend voor de aarde. Te zien is ‘the dark side of the moon’ die we anders nooit zien. Schitterend toch.

NASA photo

Of neem deze foto gemaakt door de NASA/ESA Hubble Space Telescope. Zweeft daar nou een gigantische kwal door de ruimte of zijn het de restanten van een geëxplodeerde ster?

NASA photo. hubble photo 2

Even tussendoor, wat ik nooit snap is dat omroepen altijd continu hun logo in beeld van het programma laten zien. Normaal gesproken let ik niet op dat logo, maar soms kan het zelfs storend werken. Zo lieten ze in het programma de volgende foto van de maansverduistering van vorige maand zien.

max maan

Wordt daar de maan verlicht door de planeet MAX?

De programmamakers hadden wel wat pech. Het programma werd rechtstreeks uitgezonden vanuit de Leidse Sterrenwacht. Op het dak daarvan stonden een aantal mensen klaar met hun sterrenkijkers om de hemel af te speuren en mooie plaatjes te laten zien. Helaas was de hemel bedekt met een groot wolkendek, waardoor er helemaal geen sterren te zien waren. Ik vraag me overigens af hoe ze die beelden nog in het programma hadden willen stoppen. Het zat namelijk al aardig vol. Er werd een groot aantal onderwerpen behandeld, onder andere over zichtbaar en niet zichtbaar licht. Radiogolven behoorden niet tot het zichtbare licht werd verteld. Begreep ik het nu goed dat als ik naar de radio luister, dat ik dan eigenlijk naar een televisie zit te kijken zonder beeld?

Ook werd er ingegaan op het grote verschil tussen de lichtsnelheid – 300.000 kilometer per seconde volgens het programma; niet helemaal juist, het is maar 299.792 kilometer per seconde – en de snelheid van het geluid. Om dat aan te tonen werd er een kanon afgeschoten – altijd een leuk plaatje voor op televisie – waarbij de presentator en de cameraman op 662 meter afstand van het kanon gingen staan. Het duurde twee seconden voordat de knal van het kanon daar te horen was, waarmee werd aangetoond dat de geluidsnelheid slechts 331 meter per seconde bedraagt.

Dat hadden mijn ouders mij vroeger al jong geleerd. Bij onweer ging de antenne van de televisie er uit en moest de tv uit – waarom onweerde het altijd onder Zorro of Robinson Crusoë? Pas als het onweer meer dan vijf kilometer ver weg was – vijftien seconden – mocht de televisie weer aan. Vol spanning zaten we dan te tellen hoe lang het duurde voordat we na een blikseminslag de donder hoorde.

Overigens dat grote verschil tussen de lichtsnelheid en de geluidssnelheid bracht mij op de vraag of het kan gebeuren dat we opeens op een dag een enorme knal zullen horen, zijnde het geluid van de oerknal die ons dan pas bereikt. Marianne vond dat een goede vraag en vond dat ik die maar aan het programma moest stellen – je kon vragen opsturen. Dat heb ik niet gedaan en vanochtend onder de douche – daar heb ik meestal de briljantste ingevingen – bedacht ik opeens dat we ten tijden van de oerknal niet ergens ver weg in de ruimte zaten maar in het bolletje zelf dat ontplofte. Of te wel we zaten in het kanon dat afging en we hebben daarom de knal al gehoord.

Tot slot ging het programma nog in op de vraag of er buitenaards leven bestaat. Ooit heb ik iemand in een ander programma met grote stelligheid horen beweren dat als dat zo was, we nooit met hun in contact zouden komen. Als het een minder intelligente levensvorm als de mens zou zijn, dan zouden ze onze signalen niet begrijpen en als ze een intelligentere vorm zouden zijn, dan hadden zij ons al lang gevonden en dat hebben ze niet gedaan. Met die redenatie ben ik het niet eens. Vanochtend had ik bij het opruimen van de was weer opeens een eenling. En hoe ik ook zocht, ik kon de andere sok, toch echt een simpele levensvorm, niet vinden.

Aan de kant gaan

Op internet kom je regelmatig de volgende radioconversatie tussen tussen Canadese en Amerikaanse  autoriteiten tegen.  Ik mag zo’n verhaal graag lezen.

‘This is the transcript of the ACTUAL radio conversation of a U.S. naval ship with the Canadian authorities off the coast of Newfoundland. The Chief of Naval Operations on October 10th 1995 released the radio conversation.’

Canadians: Please divert your course 15 degrees to the South to avoid a collision.

Americans: Recommend you divert your course 15 degrees to the North.

Canadians: Negative. You will have to divert your course 15 degrees to the South to avoid a collision.

Americans: This is the Captain of a US Navy ship. I say again, divert YOUR course.

Canadians: No. I say again, you divert YOUR course.

Americans: THIS IS THE AIRCRAFT CARRIER USS LINCOLN. THE SECOND LARGEST SHIP IN THE UNITED STATES ATLANTIC FLEET. THREE DESTROYERS, THREE CRUISERS AND NUMEROUS SUPPORT VESSELS ACCOMPANY US. I DEMAND THAT YOU CHANGE YOUR COURSE 15 DEGREES NORTH, I SAY AGAIN, THAT’S ONE FIVE DEGREES NORTH, OR COUNTERMEASURES WILL BE UNDERTAKEN TO ENSURE THE SAFETY OF THIS SHIP.

Canadians: We are a lighthouse. Your call.

Uiteraard is het een broodjeaapverhaal dat op diverse plaatsen en in diverse vormen opduikt. Vandaag zag ik opeens op Youtube dat er in 2007 zelfs een filmversie van is verschenen. Het was een reclamefilmpje van een Zweeds bedrijf dat navigatieapparatuur voor op zee en voor op land maakt.

Prachtig weergegeven.

Stage lopen

Dit weekend zijn Marianne en ik naar de film ‘The Intern’ met Robert de Niro, een favoriete acteur van Marianne, geweest. We gingen naar de zondagmiddagvoorstelling van 12.35 uur. De tijd dat wij naar de laatste avondvoorstelling op zaterdagavond gingen, ligt al een tijdje achter ons.

Het was een leuke film. Robert de Niro (72 jaar oud) speelde een 70-jarige man – hij kon dus bijna zichzelf spelen – die in het kader van een seniorenproject stage ging lopen bij een jong swingend internetbedrijf. Dat deed me aan vroeger denken. Ook ik heb een keer bij een bedrijf stage gelopen. Het was in de zomer na mijn eerste studiejaar aan de TH Twente. De Hogeschool vond dat je een keer het simpele werk van de gewone man op de werkvloer van een fabriek gedaan moest hebben. Later, als je een hoge functie in het bedrijfsleven zou hebben, zou je immers beslissingen nemen die direct invloed zouden hebben op de werkvloer. Om te weten hoe het er daar aan toe ging, moest daarom iedere student een zogenaamde sociale stage van vijf weken in een fabriek gedaan hebben, waarbij je simpel werk moest doen.

Ik belandde bij Thomassen en Drijver, een blikfabriek in Deventer. Ik kwam te werken op de afdeling kwaliteitscontrole. Ik deed wat administratief werk waarbij ik met een prikkertje gaten moest prikken in ponskaarten (het was de begintijd van computers). Daarnaast moest ik bij de lopende band kwaliteitscontroles doen.

Dat laatste hield in dat ik elke tien minuten een blikje van de lopende band moest pakken en het daarna onder een soort poortje door moest schuiven om te kijken of het niet te hoog was. Vervolgens moest ik het blikje in een afvalmand gooien en het resultaat van mijn controle noteren. Die handelingen duurden bij elkaar nog geen minuut. Vervolgens wachtte ik negen minuten, pakte dan weer een blikje van de lopende band en ging dat meten. Behoorlijk geestdodend dus.

blikje 1

Al snel pakte ik drie blikjes tegelijkertijd van de lopende band, deed de metingen, en ging dan een half uurtje door de fabriek wandelen. Ik had toen nog niet zo’n goed gevoel voor statistisch verantwoorde steekproeven.

De fabriek vond ik fascinerend om te zien. Er werkten veel buitenlanders die het zware werk deden. Bij de ovens waar het aluminium van de Hoogovens werd omgesmolten en waar het loeiheet was, stonden allemaal Turkse mannen te werken. Dat werk leek me bepaald geen pretje, maar op de een of andere wijze hadden de mannen er haast altijd wel een goed humeur. Regelmatig kwam ik in de pauzes een praatje met ze maken en ze probeerden mij dan wat woordjes Turks te leren. Ik moest tegen de baas zeggen dat hij echt ‘Am’ was. Dat betekende volgens hun dat hij een heel goede baas was. Een snelle blik in een woordenboek leerde mij dat het toch echt wat anders betekende.

Op een dag deed ik iets stoms. Ik had weer eens een blikje gemeten. Ik constateerde dat het een goed blikje was – het waren haast altijd goede blikjes – en in plaats dat ik het blikje in de afvalemmer gooide, zette ik het blikje weer terug op de lopende band. Het was immers een goed blikje. Dat had ik beter niet kunnen doen. Ik zette het namelijk per ongeluk verkeerd neer en toen stond het recht overeind in plaats van dat het plat op de lopende band lag.

Dat is niet goed dacht ik. Bezorgd volgde ik het blikje. De lopende band nam het mee naar de volgende hal en ik volgde om te kijken. Daar ging de lopende band met het blikje eerst omhoog om daarna hoog in de fabriek weer horizontaal verder af te buigen. Het moest daarbij door een nauwe opening, wat geen enkel probleem was voor de liggende blikjes maar wel voor mijn staande blikje.

‘Boink’ klonk het. Mijn blikje kon niet verder. ‘Boink’, ‘Boink’, ‘Boink’, Boink’, ‘Boink’, ‘Boink’. Alle blikjes er achter konden nu ook niet verder. Het ging maar door: ‘Boink’, ‘Boink’, ‘Boink’, Boink’, ‘Boink’, ‘Boink’, Boink’, ‘Boink’, ‘Boink’, Boink’, ‘Boink’, Boink, ‘Boink’.

Opeens klonk er een alarm en de lopende band werd stil gezet. Er kwamen een aantal mensen aangelopen die verbaasd keken naar de opstopping boven in. Ik probeerde net zo verbaasd te kijken.

Het was een moeilijk bereikbare plek. De lopende band stond meer dan een uur stil.

De geschenkenspijker

Op 5 juni 2003 zijn Tineke en Nico getrouwd. Wie dat zijn? Geen flauw idee. Maar dat Tineke en Nico op die dag zijn getrouwd, weet ik dankzij een bezoek aan een kringloopwinkel in de buurt. In het gangpad van de boekenafdeling zag ik namelijk dit ingelijst borduurwerk op de grond staan.

borduurwerk

Ik vermoed dat een tante of een grootmoeder van de bruid dit met nijvere vlijt heeft geborduurd. “Oh tante Jo, wat prachtig, wat een werk”. Dat het hier nu te koop staat, heeft iets tragisch. Wat is er gebeurd?

Ik gok dat ze nu gescheiden zijn en dat het Tineke is die het naar de kringloopwinkel heeft gebracht. Ze wou het niet meer in huis hebben, maar kon het niet over haar hart verkrijgen om het in de vuilnisbak te kieperen – daar lag haar huwelijk al – en dat ze het daarom naar de kringloopwinkel heeft gebracht. Misschien kan iemand de lijst nog gebruiken.

Maar dit is speculeren. Wellicht zijn Tineke en Nico nog steeds gelukkig bij elkaar, is tante Jo onlangs overleden en hebben Tineke en Nico bij een opruimbeurt besloten dat ze het nu naar de kringloopwinkel konden brengen zonder het risico te lopen dat tante Jo bij een bezoek zou vragen: “Hebben jullie nog mijn geschenk voor jullie trouwen? Ik zie het niet meer in de gang hangen.”

Vrienden van ons hadden voor zulke cadeaus een geschenkenspijker in de gang. Dat was een spijker waaraan ze schilderijen, foto’s, borduurwerkjes en andere goedbedoelde giften konden hangen die ze ooit van familieleden hadden gekregen en die ze niet voor het hoofd wilden stoten. Als tante Pietsie op bezoek zou komen, dan zochten ze in de kast haar borduurwerkje op en hingen het aan de geschenkenspijker op. Als tante Pietsie weer weg was, verdween het weer in de kast

Koffie Kaal

Op zoek naar het bestandje waar ik op zoek naar was – dat klinkt een beetje zoekende – kom ik op de back-up van de harde schijf van een oude pc niet alleen mijn ingezonden brief naar de Volkskrant uit 2007 tegen (zie het vorige blog), maar ook een gescand stripverhaaltje dat één van mijn dochters in 2010 even snel tijdens het eten had geschetst.

Ik vertelde toen dat ik die dag behoorlijk had geblunderd op kantoor. Tijdens het halen van de koffie had ik namelijk aan een collega gevraagd of hij koffie kaal wou (ik bedoelde koffie zwart). Nou was die verspreking niet erg ware het niet dat die collega volledig kaal was. Op het moment dat ik die woorden uitsprak, realiseerde ik mij mijn vergissing en ik moet zeggen dat mijn dochter die blik waarmee ik hem toen aankeek goed heeft weergegeven.

Koffie Kaal

Brahmasphutasiddhanta

Al zoekende naar een oud bestand op een back-up van de harde schijf van een oude pc kom ik opeens een door mij geschreven ingezonden brief naar ‘De Volkskrant’ uit januari 2007 tegen. Ik was hem totaal vergeten. De Volkskrant was toen net met een bètacanon begonnen, waarin de belangrijkste ontdekkingen uit de wetenschap werden beschreven. Het eerste artikel in deze reeks ging over de ‘ontdekking’ van het getal 0, de belangrijkste ontdekking in de wiskunde vond de Volkskrant. Daar was ik het niet mee eens. Ik vond de ‘ontdekking’ van het getal 1  belangrijker en schreef de volgende ingezonden brief. Echt waar.

De “ontdekking” van het getal 0 is een enorm belangrijke gebeurtenis geweest in de wiskunde en het is meer dan terecht dat deze vinding in de beta-canon is opgenomen. Maar er is een ander getal waarvoor geldt dat het bedenken ervan nog vele malen belangrijker is geweest voor de wetenschap en waarmee de canon dus eigenlijk als eerste had moeten beginnen. Het is de basis van alles. Het betreft hier het getal 1, de eenheid van getallen. Zonder het getal 1 zou er überhaupt geen enkele eenheid in de wetenschap kunnen bestaan en daarmee geen wetenschap.

Ooit is er in het verre verleden een holbewoner geweest die het begrip 1 als eerste heeft bedacht. Misschien om het aantal dinosaurussen aan te geven dat voor de grot stond, wie weet. Dat moment kunnen we beschouwen als het moment dat de wetenschap op aarde begon.

Voor de wetenschap kunnen we de ontdekking van het getal 1 (even geniaal als eenvoudig; ieder kind snapt de betekenis) zien als de oerknal van het heelal. Het getal 0 kunnen we dan beschouwen als de grens van het heelal (en achter deze grens liggen dan de negatieve getallen)  En als we dan toch met beeldspraak bezig zijn, de getallen ‘ pi’ en ‘e’ (grondtal van de natuurlijke logaritme) kunnen we dan beschouwen als de zwarte gaten van het getallenheelal.) Kortom, het eerste artikel in de canon had niet over het getal 0 maar over het getal 1 moeten gaan.

 p.s. Overigens een goed verhaal over het getal nul. Een kleine kanttekening hierbij. De enige naam van een wetenschapper die in het artikel wordt vermeld, is die van Fibonacci, zijnde degene die in 1202  het getal 0 in Europa heeft geïntroduceerd. Dat is op zich juist maar als er een naam in het artikel had moeten staan, dan had het die van Brahmagupta moeten zijn.

Brahmagupta

Deze beroemde Indiaanse geleerde schreef in 628 na Christus, hij was toen 30, zijn boek ‘Brahmasphutasiddhanta, waarin hij onder andere over de mogelijkheden en onmogelijkheden van het getal 0 schreef.

De naam Fibonacci is veel meer verbonden met zijn reeks 1, 1, 2, 3, 5, 8, 13, 21, 34, 55…… (waarbij het volgende getal de som is van de vorige twee getallen) en met de gulden snede, “de ideale verhouding” in de natuur, die steeds beter wordt benaderd door telkens de verhouding van twee opeenvolgende getallen in de rij van Fibonacci te nemen.

De Volkskrant plaatste de brief niet. Onbegrijpelijk.

Oranje

Breaking News!!!!

Het Nederlands elftal gaat niet naar de eindronde van het EK!!!  Ok, het is niet echt breaking news meer. Nu kunnen we gaan zitten somberen maar we kunnen ook naar de toekomst kijken, zoals de directeur betaald voetbal van de KNVB, Bert van Oostveen, ook doet: “Ik begrijp de teleurstelling bij iedereen heel goed. Maar we gaan richting het WK van 2018 door met bouwen. We moeten het met elkaar doen”. Kijk, that’s the spirit. We bouwen flink door.

In de geest hiervan heeft de rubriek ‘De Speld’ gisteren in de Volkskrant alvast gekeken naar de dingen die wel goed gingen in de kwalificatie. De belangrijkste twee zaken waren volgens ‘De Speld’ de geslaagde ingooi van Gregory van der Wiel op 12 juni 2015 tegen Letland en het winnen van de toss op 10 oktober 2015 door Wesley Sneijder tegen Kazachstan. Ik citeer even hun beschrijving van deze laatste gebeurtenis.

De toss tegen Kazachstan staat op het punt van beginnen. Aanvoerder Robben is geblesseerd, reserve-aanvoerder Van Persie zit op de bank. Alles hangt af van derde aanvoerder Wesley Sneijder. Alleen hij kan deze toss winnen. Met het lood in de schoenen loopt hij richting de Franse scheidsrechter Clément Turpin en Samat Smakov, de aanvoerder van Kazachstan. Sneijder denkt al dagen aan die ene vraag, waarop alleen het lot het antwoord weet. De Utrechtenaar besluit dat het kop moet worden. Turpin stelt de vraag echter niet aan Sneijder maar aan Smakov. ‘Kop’, zegt de Kazach gedecideerd. De wereld van Sneijder stort heel even in. Twee seconden later kleurt de zwaartekracht oranje. Munt. Wesley Benjamin Sneijder heeft de toss gewonnen.”

Zelf heb ik de wedstrijd tegen Tsjechië rustig vanaf de bank thuis bekeken. Ik zag hoe bondscoach Blind na rust hoopte dat de 0-2 achterstand teniet gedaan kon worden door de bal blind – nee, dit is geen flauwe woordspeling; Nederland speelde op een gegeven moment (‘En un momento dado’ zou Cruijff zeggen) zelfs met drie centrumspitsen – naar voren te trappen. Deze tactiek werkte niet. De docenten van de KNVB-trainersopleiding gaan nog uitzoeken waarom niet. Nederland verloor met 2-3. Geen Nederland dus naar het EK. Het is niet anders. Wie moeite heeft om dit te verwerken, Herman Finkers heeft hiervoor de cursus ‘Omgaan met teleurstellingen’ ontwikkeld (maar de cursus schijnt vaak niet door te gaan).

Twaalf jaar geleden zou ik niet zo berustend zijn geweest. Ook toen dreigde Nederland het EK niet te halen. Twee beslissingswedstrijden tegen Schotland moesten de beslissing brengen. De uitwedstrijd verloor Nederland met 1-0 en de thuiswedstrijd bekeek ik dan ook met de nodige zorg. Er hing niet alleen voor het Nederlands elftal een hoop van af, maar ook voor mijzelf. Ik zou voor de uitgeverij 521 een voetbalboek over het Nederlands elftal maken. Maar als Nederland zich niet plaatste, dan zou dat niet door gaan. Nederland won de thuiswedstrijd echter overtuigend met 6-0, en even later verscheen mijn boek ‘De Oranje Rapporten’ (en is daarna nog jarenlang bij De Slegte verkrijgbaar geweest).

Gespreksflarden (2)

Ik moet voor Marianne muesli kopen op de markt. “Gewoon simpele muesli” zei ze. Aangekomen bij de kraam blijken ze liefst vijf verschillende soorten te verkopen: muesli met noten, muesli zonder noten, fruitmuesli, speltmuesli en muesli supermix. Welke is nou de ‘gewoon simpele muesli’? Ik bel haar op om te vragen welke ze wil hebben. Ze neemt niet op. Ik besluit om dan maar voor de supermix te gaan. Supermix, dat klinkt niet slecht. Bovendien komt mij die zak bekend voor.

Ik loop vervolgens naar de kaaskraam. Onderweg daar naar toe, kan ik nog net een oude vrouw in een rolstoel ontwijken. Ze rijdt in volle vaart over de markt. Ze stopt bij een oude vrouw met een rollator.
Nou Ans, die stok kan je vergeten, die ben je kwijt” roept ze. “Ik heb hem op het toilet laten staan” antwoordt Ans.

Even verderop loop ik door een gesprek heen van een oudere en jongere vrouw: “Als jullie het niet voor mekaar krijgen, dan kan je het toch van ons lenen?” hoor ik de oudere vrouw zeggen.

De markt is zoals altijd een plaats vol gespreksflarden. Sommige zijn vrolijk: “Ik dacht laat ik haar eens verrassen met een bosje bloemen, daar zal ze van opkijken” aldus een man tegen de man van de bloemenkraam. Vooral dat  ‘daar zal ze van opkijken’ vind ik leuk. Sommige gespreksflarden zijn minder leuk. Wachtende bij de kaasboer hoor ik een man – ik had eerst ‘oude man’ willen schrijven maar hij is van mijn leeftijd –  tegen zijn buurman zeggen:

Waarom heeft ze het niet eerder tegen mij gezegd. Ik kan het aan hoor. Ja, we zijn allemaal geboren om dood te gaan. Maar zover is het nog niet hoor”.

Ik proef ondertussen een stukje boerenkaas. “Eén jaar oud, en lekker meneer” zegt de kaasboer. Het smaakt goed. Ik pak een stuk en vraag aan de kaasboer hoeveel het weegt. Hij kijkt er naar. “650 gram denk ik” zegt hij. Hij weegt het. Het is 635 gram.

Je hebt er verstand van” zeg ik. “Ervaring meneer”.

In de verte schreeuwt een marktkoopman: “Lekkere Hollandse aardbeien, twee eurootjes!”.

Penvriendinnen

Het verhaal van Sylvia Witteman over het schriftje van haar grootmoeder waarin ze opschreef wat ze gekookt had en voor wie – zie het vorige blog –  deed me denken aan mijn studententijd. Ik had toen ook zo’n schriftje. Alleen daar schreef ik niet in wat ik had gekookt en voor wie, maar wat ik had geschreven en aan wie. Dat zat zo.

Als student woonde ik in een studentflat op de campus van de Technische Hogeschool Twente. Op onze flat zat een jongen die correspondeerde met enkele meisjes in het buitenland. Dat leek me ook wel leuk en ik vroeg hoe hij met die meisjes in contact was gekomen. Hij was lid van een Ierse correspondentieclub. Je betaalde eenmalig 25 gulden en je vulde een formulier in waar je kon aangeven met wat voor een soort mensen je wilde schrijven (leeftijdsklasse; mannelijk of vrouwelijk; welke landen enzovoorts). Je kreeg daarna een lijst opgestuurd met 15 namen en adressen van mensen die hadden aangegeven dat ze wel met iemand uit Nederland wilden schrijven; later werd jouw naam dan ook nog eens 20 keer doorgegeven aan nieuwe leden (en belandde je zo op hun lijstje van 15 mensen).

Ik meldde me aan, maakte de 25 gulden over en vulde het formulier in. Ik koos voor “female’, mijn eigen leeftijdsklasse en bij de landen kruiste ik als eerste Zweden aan – ik zag mij al hartstochtelijke brieven uitwisselen met zo’n blond Abba-achtig meisje. Vervolgens kruiste ik alle andere landen ook aan – het maakte mij eigenlijk niet uit waar ze vandaan kwamen en deed het formulier op de post.

Lees verder Penvriendinnen