Penvriendinnen

Het verhaal van Sylvia Witteman over het schriftje van haar grootmoeder waarin ze opschreef wat ze gekookt had en voor wie – zie het vorige blog –  deed me denken aan mijn studententijd. Ik had toen ook zo’n schriftje. Alleen daar schreef ik niet in wat ik had gekookt en voor wie, maar wat ik had geschreven en aan wie. Dat zat zo.

Als student woonde ik in een studentflat op de campus van de Technische Hogeschool Twente. Op onze flat zat een jongen die correspondeerde met enkele meisjes in het buitenland. Dat leek me ook wel leuk en ik vroeg hoe hij met die meisjes in contact was gekomen. Hij was lid van een Ierse correspondentieclub. Je betaalde eenmalig 25 gulden en je vulde een formulier in waar je kon aangeven met wat voor een soort mensen je wilde schrijven (leeftijdsklasse; mannelijk of vrouwelijk; welke landen enzovoorts). Je kreeg daarna een lijst opgestuurd met 15 namen en adressen van mensen die hadden aangegeven dat ze wel met iemand uit Nederland wilden schrijven; later werd jouw naam dan ook nog eens 20 keer doorgegeven aan nieuwe leden (en belandde je zo op hun lijstje van 15 mensen).

Ik meldde me aan, maakte de 25 gulden over en vulde het formulier in. Ik koos voor “female’, mijn eigen leeftijdsklasse en bij de landen kruiste ik als eerste Zweden aan – ik zag mij al hartstochtelijke brieven uitwisselen met zo’n blond Abba-achtig meisje. Vervolgens kruiste ik alle andere landen ook aan – het maakte mij eigenlijk niet uit waar ze vandaan kwamen en deed het formulier op de post.

Even later kreeg ik een lijst opgestuurd. Er stond tot mijn genoegen een Zweeds meisje op en verder leek het wel de Verenigde Naties: van Amerika tot Rusland, van Finland tot Tasmanië, van Brazilië tot Japan, van Singapore tot Zuid Afrika, van Spanje tot Nieuw Zeeland, van Jamaica tot Duitsland; allemaal wilden ze wel met een Nederlander schrijven.

Ik stelde in mijn beste Engels een zo leuk mogelijke brief op – ik deed er echt mijn best op – en stuurde die brief naar iedereen op de lijst. Ik moet toegeven dat ik sterk de neiging had om mijn brief vijftien keer te fotokopiëren, maar ik vermoedde dat een hand geschreven brief toch wat beter zou overkomen dan een fotokopietje. Dus schreef ik geduldig de brief vijftien keer over. Wel moet ik zeggen dat het handschrift van de vijftiende brief wat slordiger was dan dat van de eerste. Ik deed de brieven op de post en het wachten begon.

Mijn flatgenoot – hij schreef met vijf meisjes; dat leek me een hoop werk – legde me uit dat de kans niet zo groot was dat de door mij aangeschreven meisjes met mij wilden corresponderen. Dat lag niet aan mij hoor. Dat kwam door het systeem. De  dames van mijn lijst hadden namelijk zelf al eerder een eigen lijstje van vijftien namen gekregen, en daarnaast hadden ze vermoedelijk ook al brieven ontvangen van een deel van de twintig mensen aan wie hun naam werd doorgegeven – als je pech had, zei hij, was je daarbij nummer twintig. Grote kans dus dat ze al met genoeg mensen schreven en er geen meer bij wilden hebben. Hij had ook alle vijftien meisjes van zijn lijst aangeschreven en maar eentje had teruggeschreven dat ze met hem wilde corresponderen. Maar mocht er niemand van de vijftien willen schrijven, niet getreurd zei hij, je naam werd ook nog twintig keer doorgegeven aan nieuwe leden en voor die meisjes was je wel de eerste keus zoals hij dat noemde. Uit die ronde had hij een viertal penvriendinnen over gehouden. Fijn, had dat wat eerder gezegd, dan had ik niet zo veel moeite voor die brief aan de vijftien dames van mijn lijstje hoeven te doen. Ach, misschien schrijft er ook wel eentje terug zei hij.

Dertien van de vijftien schreven terug dat ze graag met mij wilden corresponderen.

De veertiende (een Argentijnse; nee geen Maxima) stuurde ook een brief terug, maar daarin schreef ze dat ze al helaas met te veel andere mensen correspondeerde. Alleen van nummer vijftien hoorde ik niets. Dat was de Zweedse. In de weken en maanden daarna ontving ik inderdaad nog regelmatig brieven van jonge dames op wiens lijst ik was beland. Twee van hen, beide uit Amerika, voegde ik aan mijn wereldwijde harem toe. Dit omdat ze een interessant beroep hadden. De een was beeldhouwster, de andere een dj bij een regionaal radiostation (tussen haakjes: ik heb haar een keer op haar verzoek de top vijf singles van Nederlandse artiesten van dat moment gestuurd; die zond ze vervolgens uit in haar programma. Als BZN in Amerika een regionale hit heeft gehad, dan is dit dus dankzij mij). Voor wat betreft de overige brieven die ik ontving, deze probeerde ik altijd “onder te brengen” bij studenten op mijn flat en uit mijn omgeving (“Jongens, wie wil er schrijven met een Joegoslavische kunstschaatsster?”)

Ik begon vol goede moed met het corresponderen. Ik vond het leuk om te schrijven met mensen uit allerhande culturen en met verschillende beroepen. Hoewel, verschillende beroepen, er zaten liefst vier verpleegsters tussen. Blijkbaar een beroep dat uitnodigde tot schrijven – eentje werkte in de nachtdienst in een psychiatrische kliniek; af en toe werden haar brieven onderbroken met zinnen als: “even een patiënt kalmeren; zo daar ben ik weer.” Verder bestond mijn penclub uit drie studentes, twee leraressen (allebei Engels; eentje uit Rusland; eentje uit Japan), een model, een secretaresse, een hulp in de huishouding, iemand die op zoek was naar werk (dat was een Jamaicaanse die vroeg of er in Nederland geen werk voor haar was) en zoals al gezegd een dj en een beeldhouwster.

Het vergde wel wat tijd en organisatiekunde om met vijftien vrouwen tegelijkertijd te schrijven. Gelukkig studeerde ik bedrijfskunde en één van de vakken daarvan was organisatiekunde. Ik kocht een wereldkaart en met rode en groene spelden in hun woonplaatsen gaf ik aan of het hun of mijn beurt was om te schrijven. Daarnaast kocht ik een schriftje en noteerde daarin kort wat ik aan wie had geschreven. Dit om te voorkomen dat ik sommigen twee keer hetzelfde nieuws zou schrijven en anderen juist helemaal niet.

Ik schreef over een verscheidenheid van onderwerpen. Zo bleek de Ierse verpleegster een fanatieke fan van de voetbalclub Liverpool te zijn; met haar schreef ik vooral over voetbal. Met de Amerikaanse disjockey schreef ik meestal over muziek, met de Japanse over haar verlangen om in het buitenland te gaan wonen; ze vond dat vrouwen in Japan in een te strak keurslijf zaten, en met de Zuid-Afrikaanse  schreef ik over de problemen in haar land.

Met haar – ik schreef in het Nederlands en zij schreef terug in het Afrikaans; we konden elkaars brieven goed lezen –  duurde de correspondentie het kortst. Ze vroeg namelijk op een gegeven moment wat ik van het toenmalige apartheidssysteem in haar land vond. Zelf, zo schreef ze, zou ze bijvoorbeeld  ‘nie met een bruinmense trouwen, nie’;) Ik schreef wat ik van het systeem vond en sindsdien wacht ik op antwoord.

Met sommigen heb ik jarenlang geschreven en met eentje, de Japanse, heb ik zelfs veertig jaar later nog steeds contact. Haar hebben Marianne en ik ook een paar keer ontmoet – daarover straks meer. Twee anderen heb ik bijna een keer ontmoet.  Zo vroeg de Amerikaanse beeldhouwster halverwege de jaren tachtig of ik zin had om samen met haar in de zomer met een tentje door Amerika te trekken. Dat leek me wel wat. We spraken af om elkaar in New York te ontmoeten, maar een paar weken voordat we zouden gaan rondtrekken zegde ze af. Ze had  onverwachts een beeldhouwopdracht gekregen.

Ook de Russische heb ik bijna een keer ontmoet.  Zowel zij als ik waren toen ondertussen al getrouwd. Haar man en zij wilden mij en Marianne (“your lovely wife”) graag een keer ontmoeten. De kinderen – ze had er inmiddels al twee – zou ze niet meenemen, die bleven bij grootmoeder. Het was de tijd van de glasnost en Russen mochten voor het eerst vrij naar het buitenland reizen. Ik woonde overigens dichter bij Moskou dan zij (ze woonden ergens ver weg achter de Oeral). Marianne en ik moesten hier wel het nodige regelen voordat ze konden komen. Zo moesten wij bij de vreemdelingenpolitie een verklaring ondertekenen dat wij garant zouden staan dat ze weer naar Rusland zouden vertrekken. Deden de Russen dat niet vrijwillig, dan zouden ze op onze kosten het land worden uitgezet. Omdat hun kinderen in Rusland zouden blijven, gingen we er maar van uit dat ze wel naar Rusland zouden terugkeren en tekenden we de verklaring.

Twee dagen voordat ze zouden komen, kregen we een telegram. Ze kwamen niet. De vliegtarieven in Rusland waren opeens verhoogd. In plaats van een paar tientjes kostten de binnenlandse vluchten naar Moskou – ze zouden via die stad vliegen – nu honderden guldens en dat konden ze zich niet veroorloven. We hebben ze nooit ontmoet. Vele jaren later – toen het contact allang was verbroken – heb ik nog eens op hun namen gegoogled. Ze bleken toen verrassenderwijs in Amerika te wonen, waar zij een bemiddelingsbureau had dat bemiddelde in adoptie van Russische kinderen door Amerikanen.

De enige die we daadwerkelijk wel hebben ontmoet, is de Japanse lerares Engels. Begin jaren tachtig had ze de stap gezet om naar het buitenland te gaan. Ze was naar Engeland vertrokken om daar beter Engels te leren. Ze ontmoette er een Engelse jongen, raakte verliefd en trouwde met hem. Een paar maanden nadat ze waren getrouwd, gingen Marianne en ik bij ze op bezoek. Ze woonden in Portsmouth en dat was met de bus vanaf Londen goed te doen – we waren voor een kort stedentripje met kerst in Londen. Ze haalden ons van het busstation af en toen we even later in hun kleine appartement een kopje Japanse thee zaten te drinken, vroeg ik: “How is your marriage? I mean how was your marriage?” Hij keek naar haar met een blik van wat heb je nu weer geschreven en Marianne vroeg mij verbijsterd “Wat vraag je nu?” ”Nou, gewoon, hoe hun trouwdag was?” antwoordde ik. ‘He meant how was your wedding day?  sprak Marianne en de opluchting was groot.

Later bleek dat op dat moment hun huwelijk al slecht was en een paar maanden later waren ze gescheiden. Ze keerde terug naar Japan, ontmoette daar weer haar oude jeugdvriend. Die vroeg haar ten huwelijk, maar wel onder de voorwaarde dat ze nooit tegen iemand zou zeggen dat ze al eerder met een buitenlander was getrouwd geweest. Dat was een te grote schande. Daar ging ze niet op in en ze keerde weer terug naar Engeland. Daar raakte ze bevriend en later zelfs verloofd met een Engelsman die Japanse les gaf aan Engelsen. Die relatie hield echter geen stand.

Een relatie met een Amerikaanse jongenman die ze aantal jaren later via internet leerde kennen wel. Hij kwam naar Europa, ze bezochten ons nog samen in Nederland, en even later vertrok ze met hem naar Amerika. Ze zijn er getrouwd, kregen een kind en wonen nu al jaren in Seattle. Tijdens één van onze rondreizen in Amerika hebben Marianne en ik hen daar een keer opgezocht. Wel verbood Marianne mij uitdrukkelijk om te vragen hoe het met hun huwelijk ging.