Maandag was hoogleraar theoretische sterrenkunde Vincent Icke te gast bij De Wereld Draait Door. Het ging over een boek van Stephan Hawking dat postuum was verschenen. Zie hier. Aan de orde kwam ook de vraag of er een God was en ook de Big Bang waarmee het heelal ontstond kwam ter sprake. Volgens Vincent Icke begon met die knal, ongeveer 13,7 miljard geleden, ook de tijd. Daarvoor was er niets. Ook geen tijd.
Matthijs van Nieuwkerk kon zich dat niet goed voorstellen. Er moest toch iets zijn dat in een nanaseconde daarvoor die knal had veroorzaakt en dan kwam je toch dicht bij een God dacht hij. Hij vertelde dat hij er ook met professor Veringa, die een aantal jaar geleden de Nobelprijs voor scheikunde had gewonnen, over had gesproken en die zei dat hij ook die gevoelens had. Daarop merkte Vincent Icke gevat op dat Veringa de Nobelprijs voor scheikunde had gewonnen, niet die voor natuurkunde. Voor de Big Bang was er nu eenmaal niets, aldus Vincent Icke. Geen tijd, ook geen nanoseconde.
Matthijs van Nieuwkerk vond dat maar moeilijk te bevatten, evenals tafelheer Jan Mulder die graag wou weten wat dat ‘niets’ dan wel niet was. Omdat Vincent Icke minstens een kwartier nodig zou hebben om uit te leggen wat niets was, zag hij daar echter van af.
Wat Matthijs van Nieuwkerk en Jan Mulder zich volgens een andere bekende professor – uw eigen professor Van Neck – misschien niet realiseren, is dat ieder mens zijn eigen big bang moment heeft gehad, namelijk zijn eigen ontstaan. Nu is de samensmelting van een eitje van mijn moeder en het zaadje van mijn vader hoogstwaarschijnlijk niet met een luide knal geschied, maar je kan die gebeurtenis waarbij ik tot leven kwam wel zien als mijn persoonlijke big bang. Opeens was mijn bestaan er. Daarvoor bestond ik niet. Of te wel ieder mens heeft zijn eigen persoonlijke oerknal.
Nu denk ik dat ik voor deze ontdekking waarschijnlijk geen Nobelprijs zal krijgen , maar je weet het maar nooit. U mag mij nomineren (om een Nobelprijs te krijgen moet je genomineerd worden). En over Nobelprijzen voor de theorieën met betrekking tot de Big Bang gesproken, ik las op de site van Kennislink een aardig stukje over hoe je aan een Nobelprijs komt. Niet iedereen krijgt de prijs die hij verdient. Leest u even mee:
“[…] Natuurlijk is er steevast dispuut over laureaten die hem eigenlijk niet verdienen en anderen die hem wel hadden moeten krijgen. Pikant is dat de relativiteitstheorie, wellicht de grootste individuele wetenschappelijke prestatie ooit, nooit is beloond met een Nobelprijs (Einstein kreeg hem voor zijn verklaring van het foto-elektrisch effect). Evenmin leidt de ontdekking van de elektronenspin door Uhlenbeck en Goudsmit tot een Nobelprijs.
Een wrang geval van miskenning is de ontdekking van de kosmische achtergrondstraling door Arno Penzias en Robert Wilson, een regelrecht bewijs voor de Oerknaltheorie. Al in 1948 schrijft natuurkundige Ralph Alpher zijn dissertatie over de Oerknal en voorspelt hij de aanwezigheid van kosmische achtergrondstraling van zo’n vijf kelvin. De tijd is niet rijp – niemand is geïnteresseerd, het prille vakgebied van de radioastronomie toont geen belangstelling om naar die straling te zoeken, en Alpher raakt vergeten.
Later pikt Robert Dicke de Oerknaltheorie op en doet het werk nog eens dunnetjes over. Hij is al een radioantenne aan het bouwen als Penzias en Wilson bij toeval de achtergrondstraling ontdekken. Het levert hun tweeën in 1978 de Nobelprijs op. Dicke wordt daarbij vergeten en van Ralph Alpher heeft niemand ooit gehoord.”
Dus mensen, nomineer mij even voor mijn ontdekking dat ieder mens een eigen Big Bang heeft gehad, anders zit over 100 jaar iemand een blog te schrijven over waarom ik nooit een Nobelprijs heb gewonnen. En dat willen we niet.