Haiku-les voor beginners

Een paar maanden geleden vierden vrienden van ons uit Groningen dat ze X jaar waren getrouwd. Uiteraard staat X voor een getal, maar als ik dat hier vermeld, dan valt gelijk weer op hoe oud ik al ben. Niet dat ik in een leeftijdscrisis zit maar toch. Als geschenk vroegen ze aan alle gasten of deze een haiku wilden schrijven. Dat vonden ze leuk. Een haiku? Daar wist ik weinig van. Ik wist dat een Haiku een Japanse dichtvorm was, maar dat was het wel. Gelukkig hadden ze er bij gezet dat een haiku bestond uit drie regels van in totaal zeventien lettergrepen. De eerste regel telde vijf lettergrepen, de tweede zeven en de derde weer vijf. Onze bijdrage aan de Groningse feestvreugde, althans voor wat betreft de haikoetjes, werd het volgende drietal.

  1. ‘Martinitoren / Dat krijg je met een haiku / over Groningen’
  2. ‘Een echte beving! / Ach, wonen in Groningen / is een beleving’
  3. ‘Feest in Groningen / Er zwaait iemand maar helaas / de naam vergeten’

Voor wie nu denkt: “zijn dit wel haiku’s?”. Nee, dat zijn ze niet. Ze voldoen alleen maar aan de eerste ‘eis’ waar een haiku aan moet voldoen: het aantal lettergrepen per regel.

‘Dit is een haiku / Tel de lettergrepen maar / vijf zeven en vijf’

Maar er zijn meer ‘regels’. Zo ‘moet’ een goede haiku gaan over de seizoenen van het jaar of over de natuur.

‘Lente en zomer / Andere seizoenen zijn / herfst en de winter’

Ok, deze ‘haiku’ telt het goede aantal lettergrepen, gaat inderdaad over een seizoen, over vier zelfs, maar is toch geen ‘echte’ haiku, want er is nog een “regel”: de haiku moet een waarneming uit de natuur beschrijven. De Japanner Matsuo Bashô (1644-1694) die volgens de Wikipedia als één van de grootmeesters van de haiku wordt gezien, schreef bijvoorbeeld.

‘furu ike ya / kawazu tobikomu / mizu no oto

Voor degene die net als ik het Japans nog niet helemaal onder de knie heeft, vertaald luidt deze haiku:

‘o, oude vijver! / een kikvors springt van de kant / geluid van water’

bashuo standbeeld

Standbeeld van Matsuo Bashō in Chūson-ji, Hiraizumi (foto Ogiyoshisan / Wikipedia)

Zelf had ik als voorbeeld van een “natuur-haiku” geschreven:

‘De herfstregen valt / Een mus schudt zijn kopje droog / Dan ziet ze de poes’

Maar volgens ‘Het groot bescheurboek’ van Kees van Kooten en Wim de Bie – een bloemlezing van de tussen 1973 en 1986 verschenen Bescheurkalenders (De Harmonie, Amsterdam 1986) – is mijn versje geen haiku maar een senryu. Een wat? Een senryu! Daar had ik eerlijk gezegd nog nooit van gehoord en zoals in ‘Het groot bescheurboek’ te lezen valt Koot ook niet. In het boek staat namelijk een correspondentie tussen Koot en Bie weergegeven over haiku’s. Bie stelt Koot voor om wat Haiku’s op hun jaarlijkse bescheurkalender op te nemen, waarop Koot prompt met het volgende drietal aan komt zetten.  Hij noemt ze overigens Haikoots

  1. Zoals mijn moeder soep / kon maken: het leek wel of zij / uit een pakje kwam!’
  2. ‘Zomer aan het strand. Niemand / waarschuwt de Dikke Duitser die / blaartrekkend in slaap is gevallen.’
  3. ‘Wat hadden de jongens een / plezier! De droge koeiepoepen / konden als frisbies worden gebruikt!’

Ik vind ze prachtig, maar Bie niet, want hij antwoordt:

“Jasses, wat denk jij toch een handige sodemieter te zijn en hoe vervlak je alles waar je mee in aanraking komt; vreselijk hoe jij de westerse mentaliteit van ‘dat doen we toch even’ hebt verheven tot richtsnoer voor je dagelijks leven, overal denk je je met een Jantje van Leiden vanaf te kunnen maken en zoals je nu ook weer ‘even’ vijf eeuwen Japanse cultuur denkt te kunnen inhalen door een paar observaties van niks in op willekeurige plaatsen afgebroken regels neer te tikken!

Laat ik je ten eerste zeggen dat De Haiku een bijna zen-boeddhistiese Verzuchting is: in de Pali-canon staat trouwens dat de duur van het langste bewustzijnsproces, dat door de waarneming van de zintuigen wordt veroorzaakt, gelijk is aan zeventien gedachte-ogenblikken, elk korter dan een bliksemstraal. Daarom Koot, heeft de Haiku zeventien lettergrepen! Een Haiku moet in één adem kunnen worden uitgesproken. De eerste regel moet vijf lettergrepen omvatten, de tweede zeven en de derde weer vijf, anders is het geen Haiku.

Ook moet een Haiku over De Natuur of liever gezegd het unieke moment van de doorschouwing der Natuur handelen: de dichter is één ondeelbaar poëties ogenblik harmonies verenigd met het wezen der dingen. Wat jij bijvoorbeeld van die Soep maakte, dat was, nog afgezien van de lengte waar dus niets van klopte en de zouteloosheid, veeleer een Senryu dan een Haiku! Senryu is een Volkse Haiku die over heel prozaïsche onderwerpen van alledag kan handelen.”

Dit lezende vermoed ik dus dat mijn natuur-haiku geen haiku is maar een senryu. Koot is schuldbewust en komt nu met de volgende natuur-haikoot aanzetten.

Mijn hark zette zijn / tanden in een regenworm. / Twee kropen er weg.’

Ik vind hem weer ontzettend geestig, maar het is nog steeds niet naar de zin van Bie, want hij schrijft terug:

“Bravo voor je goede wil en de allercharmantste Haiku die je mij gisteren deed toekomen. Ik twijfel nu echt niet langer aan je goede bedoelingen, maar zou toch graag een paar kleine kanttekeningen willen maken. De lettergrepen kloppen, ook al brak je die eerste regel ‘Mijn hark zette zijn’… wel heel opzettelijk en onnatuurlijk af. Stromen Koot, alles moet vloeien en stromen, vanzelf moet zij gaan, de Haiku! En zoals ik een paar dagen terug al bang was – je lijkt mij toch meer een Senryu-mannetje: die hark is veel te ‘hard’, te metalig; de Haikudichter zal nooit in de Natuur ingrijpen, zoals jij dat deed: ‘tanden in een regenworm’. Leuk, maar iets tè leuk is daarentegen je laatste ‘twee kropen er weg.’ Samenvattend: leerling gaat goed vooruit, maar Leraar moet het nog zien en kan het intussen veel beter.”

Koot komt daarop weer met een aantal haikoots aanzetten, waaronder deze:

‘Ik passeer een bus / vlak bij huis. Mooi eerder thuis / dan tachtig vreemden’

Prachtig weer, maar eerlijk gezegd denk ik dat dit ook geen ‘echte’ haiku is, dat het zelfs niet voldoet aan de regels van de senryu, maar dat het wel een top haikoot is. Met deze haikoots stopte overigens helaas de discussie op de kalender.

Koot en Bie met Mies Koot en Bie met nivkovschijf

Koot en Bie in 1969 bij Mies Bouwman (foto Bert Verhoeff, Nationaal Archief) en uitreiking Ere-Nipkowschrijf aan Koot en Bie in Hilversum in 1985 (foto Rob Bogaerts, Nationaal Archief)

Wie trouwens goede haiku’s kon maken was de moeder van Koot. Hij heeft zelf een keer een boekje in eigen beheer met haiku’s van zijn moeder uitgegeven, wat ik een heel lief gebaar vindt. Dat zijn moeder, Annie van Kooten-Snaauw die in 1999 op negenentachtigjarige leeftijd overleed, goede haiku’s kon schrijven, blijkt ook uit een antwoord van Kees van Kooten op een vraag van Sander de Vaan [uit een interview in juli 2006 voor het Meandermagazine.]

Vraag: “Heeft u recentelijk nog haikoots geschreven?” Antwoord:  “De beste haiku die ik ken is van mijn moeder en daar kom ik toch nooit meer overheen”

 ‘Je naam beschermt je / in wrede kinderhanden / lieveheersbeestje.’

Koot met zijn moeder

Kees van Kooten en zijn moeder zoals afgebeeld op het kaft van het mooie ontroerende boek dat hij over haar schreef.

Koot denkt dus niet over de haiku van zijn moeder heen te kunnen. Ik kom er zeker niet overheen en daarom ga ik die Nobelprijs voor Literatuur (zie de vorige twee blogposts) niet met haiku’s binnen halen. Geen zeswoordenverhalen en geen haiku’s dus. Ik moet wat anders verzinnen.