Als ik dood ben

1.

Het was omstreeks het jaar 2000. Ik stond om twaalf uur op het schoolplein op mijn twee dochters te wachten. Groep vier van de oudste dochter was nog binnen, maar de kinderen van groep twee van de jongste kwamen al naar buiten. Mijn dochter liep samen met een ander meisje naar me toe.

Vader van Marijke” sprak het andere meisje. “Ja?” antwoordde ik. “Als u dood bent, dan mag Marijke een hond hè?” Ik keek haar onderzoekend aan. “Ja” zei ik. “Als ik dood ben, mag Marijke een hond.”

Marijke wilde graag een hond maar omdat ik allergisch ben voor honden- en kattenharen zat dat er niet in. Gekscherend had ik tegen haar gezegd dat als ik dood was, dat ze dan wel een hond mocht. Ze had dat blijkbaar tegen de andere kinderen in de klas gezegd en die waren nu al aan het bespreken wat voor een hond het moest zijn. Enfin, vooralsnog leefde ik nog. Maar met die schoolkinderen moest ik oppassen. Dat was me wel duidelijk. Niet de rug toedraaien.

00 honddJuli 1957; schoolkinderen met honden; fotograaf  Joop van Bilsen; Anefo; Nationaal Archief.

2.

De oudste dochter was van de week naar de crematie van een vader van iemand van haar studievereniging. Op de terugweg kwam ze even langs. De crematie had haar blijkbaar tot nadenken gebracht, want tijdens een kopje thee vroeg ze opeens: “Pap, als jij dood gaat, wie moet er dan spreken tijdens jouw begrafenis?” “Uh? Huh? Duh?”

 Ach, wat maakt het ook uit. Er komt toch geen hond.

Een gedachte over “Als ik dood ben”

Reacties zijn gesloten.