Vooruit, nog één keer iets over mijn carrière als tekstschrijver. Naast mijn Engelstalige werkjes heb ik ook een keer een Nederlandstalige carnavalshit – daar staat ‘carnavals-hit’, geen carnaval-shit’ -geschreven. Het was een tekst voor de broer van een stagiair die tijdelijk in onze studentenflat woonde. Hij was afkomstig uit een klein gehucht uit Brabant met een rare plaatsnaam, welke naam in carnavalstijd ook nog eens veranderde in een andere rare naam, Knopendorp of zoiets – Blauwe Knopendorp (?) – alsof de originele naam al niet raar genoeg was.
Zijn broer vormde samen met iemand anders uit het dorp een carnavalsduo. Het liep tegen de elfde van de elfde en hij vroeg, nadat hij mijn Engelstalige meesterwerkjes had gelezen, of ik niet een carnavalskraker voor zijn broer kon schijven? Tuurlijk zei ik, kom maar op met een fles rosé. Het was nog de tijd dat je rosé als wijn dronk, ik heb dat al jaren niet meer gedronken. Na twee glazen hadden we een tekst op papier staan. Onze carnavalskraker had de originele titel: ‘Neusverkouden (of de gevaren van een onverwachte nies)’. Het eerste couplet ging ongeveer als volgt:
Het rijmt niet echt, meende de stagiair te moeten opmerken. Ik legde hem uit dat dat juist heel sterk en modern was. En hé, het was voor de carnaval, dan gaan mensen toch niet kijken of het wel rijmt. Als er maar een refreintje was, dat ze konden meebrullen. En dat konden ze, zie hier:
Enfin, u begrijpt dat mocht ik ooit de Nobelprijs voor literatuur krijgen, dat dan deze carnavalskraker een grote rol heeft gespeeld bij het toekennen van deze prijs. Of het overigens daadwerkelijk een carnavalskraker in Knopendorp is geweest, geen idee. De stagiair vertrok al voordat het carnaval echt los barstte.
Prins Bernard tijdens het carnaval: hatsjie, hatsjie, hatsjoe!
Mocht u veertig jaar geleden tijdens de carnavalsperiode last van dit lied hebben gehad, alsnog mijn oprechte excuses.