Categorie archief: Jeugdherinneringen

Stage lopen

Dit weekend zijn Marianne en ik naar de film ‘The Intern’ met Robert de Niro, een favoriete acteur van Marianne, geweest. We gingen naar de zondagmiddagvoorstelling van 12.35 uur. De tijd dat wij naar de laatste avondvoorstelling op zaterdagavond gingen, ligt al een tijdje achter ons.

Het was een leuke film. Robert de Niro (72 jaar oud) speelde een 70-jarige man – hij kon dus bijna zichzelf spelen – die in het kader van een seniorenproject stage ging lopen bij een jong swingend internetbedrijf. Dat deed me aan vroeger denken. Ook ik heb een keer bij een bedrijf stage gelopen. Het was in de zomer na mijn eerste studiejaar aan de TH Twente. De Hogeschool vond dat je een keer het simpele werk van de gewone man op de werkvloer van een fabriek gedaan moest hebben. Later, als je een hoge functie in het bedrijfsleven zou hebben, zou je immers beslissingen nemen die direct invloed zouden hebben op de werkvloer. Om te weten hoe het er daar aan toe ging, moest daarom iedere student een zogenaamde sociale stage van vijf weken in een fabriek gedaan hebben, waarbij je simpel werk moest doen.

Ik belandde bij Thomassen en Drijver, een blikfabriek in Deventer. Ik kwam te werken op de afdeling kwaliteitscontrole. Ik deed wat administratief werk waarbij ik met een prikkertje gaten moest prikken in ponskaarten (het was de begintijd van computers). Daarnaast moest ik bij de lopende band kwaliteitscontroles doen.

Dat laatste hield in dat ik elke tien minuten een blikje van de lopende band moest pakken en het daarna onder een soort poortje door moest schuiven om te kijken of het niet te hoog was. Vervolgens moest ik het blikje in een afvalmand gooien en het resultaat van mijn controle noteren. Die handelingen duurden bij elkaar nog geen minuut. Vervolgens wachtte ik negen minuten, pakte dan weer een blikje van de lopende band en ging dat meten. Behoorlijk geestdodend dus.

blikje 1

Al snel pakte ik drie blikjes tegelijkertijd van de lopende band, deed de metingen, en ging dan een half uurtje door de fabriek wandelen. Ik had toen nog niet zo’n goed gevoel voor statistisch verantwoorde steekproeven.

De fabriek vond ik fascinerend om te zien. Er werkten veel buitenlanders die het zware werk deden. Bij de ovens waar het aluminium van de Hoogovens werd omgesmolten en waar het loeiheet was, stonden allemaal Turkse mannen te werken. Dat werk leek me bepaald geen pretje, maar op de een of andere wijze hadden de mannen er haast altijd wel een goed humeur. Regelmatig kwam ik in de pauzes een praatje met ze maken en ze probeerden mij dan wat woordjes Turks te leren. Ik moest tegen de baas zeggen dat hij echt ‘Am’ was. Dat betekende volgens hun dat hij een heel goede baas was. Een snelle blik in een woordenboek leerde mij dat het toch echt wat anders betekende.

Op een dag deed ik iets stoms. Ik had weer eens een blikje gemeten. Ik constateerde dat het een goed blikje was – het waren haast altijd goede blikjes – en in plaats dat ik het blikje in de afvalemmer gooide, zette ik het blikje weer terug op de lopende band. Het was immers een goed blikje. Dat had ik beter niet kunnen doen. Ik zette het namelijk per ongeluk verkeerd neer en toen stond het recht overeind in plaats van dat het plat op de lopende band lag.

Dat is niet goed dacht ik. Bezorgd volgde ik het blikje. De lopende band nam het mee naar de volgende hal en ik volgde om te kijken. Daar ging de lopende band met het blikje eerst omhoog om daarna hoog in de fabriek weer horizontaal verder af te buigen. Het moest daarbij door een nauwe opening, wat geen enkel probleem was voor de liggende blikjes maar wel voor mijn staande blikje.

‘Boink’ klonk het. Mijn blikje kon niet verder. ‘Boink’, ‘Boink’, ‘Boink’, Boink’, ‘Boink’, ‘Boink’. Alle blikjes er achter konden nu ook niet verder. Het ging maar door: ‘Boink’, ‘Boink’, ‘Boink’, Boink’, ‘Boink’, ‘Boink’, Boink’, ‘Boink’, ‘Boink’, Boink’, ‘Boink’, Boink, ‘Boink’.

Opeens klonk er een alarm en de lopende band werd stil gezet. Er kwamen een aantal mensen aangelopen die verbaasd keken naar de opstopping boven in. Ik probeerde net zo verbaasd te kijken.

Het was een moeilijk bereikbare plek. De lopende band stond meer dan een uur stil.

Penvriendinnen

Het verhaal van Sylvia Witteman over het schriftje van haar grootmoeder waarin ze opschreef wat ze gekookt had en voor wie – zie het vorige blog –  deed me denken aan mijn studententijd. Ik had toen ook zo’n schriftje. Alleen daar schreef ik niet in wat ik had gekookt en voor wie, maar wat ik had geschreven en aan wie. Dat zat zo.

Als student woonde ik in een studentflat op de campus van de Technische Hogeschool Twente. Op onze flat zat een jongen die correspondeerde met enkele meisjes in het buitenland. Dat leek me ook wel leuk en ik vroeg hoe hij met die meisjes in contact was gekomen. Hij was lid van een Ierse correspondentieclub. Je betaalde eenmalig 25 gulden en je vulde een formulier in waar je kon aangeven met wat voor een soort mensen je wilde schrijven (leeftijdsklasse; mannelijk of vrouwelijk; welke landen enzovoorts). Je kreeg daarna een lijst opgestuurd met 15 namen en adressen van mensen die hadden aangegeven dat ze wel met iemand uit Nederland wilden schrijven; later werd jouw naam dan ook nog eens 20 keer doorgegeven aan nieuwe leden (en belandde je zo op hun lijstje van 15 mensen).

Ik meldde me aan, maakte de 25 gulden over en vulde het formulier in. Ik koos voor “female’, mijn eigen leeftijdsklasse en bij de landen kruiste ik als eerste Zweden aan – ik zag mij al hartstochtelijke brieven uitwisselen met zo’n blond Abba-achtig meisje. Vervolgens kruiste ik alle andere landen ook aan – het maakte mij eigenlijk niet uit waar ze vandaan kwamen en deed het formulier op de post.

Lees verder Penvriendinnen

Kinderen vliegen uit (en in)

Gisteren kreeg mijn oudste dochter haar bachelor-diploma aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Ze studeerde daar ‘Communication and Media’. Het is een internationale (Engelstalige) studie, zo ongeveer de helft van de studenten komt uit het buitenland: van Amerika tot Rusland, van Argentinië tot Australië, van Zweden tot Zuid-Afrika.

judith diploma 20151001_152742

(Ze kwamen niet helemaal uit het buitenland lopen.)

IMAG0615

Veel fotograferende trotse ouders

Voor haar diploma-uitreiking kwam mijn dochter overvliegen vanuit Berlijn waar ze een half jaar werkt bij een of ander hightech bedrijfje.  “Zo’n internationale periode staat goed op mijn CV” zegt ze. Nu zou ik zo denken dat er al genoeg internationale zaken op haar CV staan. Ze heeft na haar middelbare school een jaar in Riverside bij Los Angeles gestudeerd;  met een groepje medestudenten van de Erasmus-Universiteit een paar weken in New York een onderzoek naar crowdfunding gedaan (ze verbleven daarbij in een appartement in Harlem), een half jaar in Singapore gestudeerd (en daarbij half Azië afgereisd) en een stage van drie maanden in New York gedaan (bij + Pool; een organisatie die werkt aan een drijvend zwembad in de Hudson dat tegelijkertijd het water van de rivier zuivert), maar blijkbaar was dat allemaal nog niet genoeg.

Ook haar jongere zus houdt van reizen. Die kwam op de ochtend van de diploma-uitreiking terugvliegen uit Pisa waar ze met wat vriendinnen voor een korte vakantie van vier dagen was (even Pisa, Lucca en Florence bezoeken; ze was op tijd terug voor de uitreiking). In november vliegt ze met haar vriend voor een paar dagen naar Dublin, om vervolgens in december naar Praag te vliegen, waar ze een vriendin gaat bezoeken die ze kent uit haar periode dat ze een paar maanden in Wenen studeerde, om daarna per bus van Praag naar Berlijn door te reizen om daar haar zus te bezoeken.

Dat klinkt allemaal naar hele dure reizen maar dat is niet zo. Ze vliegen met bedrijven als EasyJet en Ryanair. Zo kosten de vluchten naar Dublin geloof ik 20 euro – een of andere openingsactie van Ryanair. Ga daar maar eens als KLM tegen concurreren – en ze verblijven meestal in goedkope Airbnb-appartementen of hotels, of logeren bij vriendinnen die er wonen of op stage zijn.

Hoe anders was dit vroeger. Mijn ouders gingen niet op vakantie naar het buitenland. Dat vonden ze met vier kinderen te veel gedoe en te duur. Wij gingen elke zomer naar een huisje op een vakantiepark in Nederland. Dat was ook leuk. Ik kan me zulke huisjes herinneren in Sint Anthonis (Noord-Brabant), Exloo (Drenthe) en Bakkeveen (Friesland). Vooral die laatste vakantie weet ik nog goed. Ik liep er niet alleen in het donker keihard tegen ons huisje aan, maar we mochten er ook met alle kinderen naar de eerste maanlanding kijken. Mijn ouders vonden dat we zo’n historische gebeurtenis moesten zien. Dus zaten we in een volgepropt zaaltje naar een zwart-wit toestel te kijken waar we Neil Amstrong de eerste stappen op de maan zagen maken (“That’s one small step for a man, one giant leap for mankind”).

Apollo_11_first_step

Toen we terugliepen naar ons huisje – niet hollen Martin –  keken we naar de maan om te zien of we Amstrong konden zien. “Net niet” zei mijn vader, hoewel mijn jongere zusje zeker wist dat ze een stipje op de maan zag bewegen.

Om nog even terug te komen op mijn oudste dochter: in februari begint ze aan een master studie in Leiden. Dat is verdacht dichtbij. Ik heb daarom voor de zekerheid even op Google Maps gekeken of er niet een plaats in Amerika is die ook Leiden heet (je hebt in Amerika tenslotte ook plaatsen met namen als Amsterdam en Rotterdam), maar Google vind niets. Zou ze echt in Leiden, Zuid-Holland, gaan studeren?