Categorie archief: Jeugdherinneringen

de 100-jarige

“Is vader thuis?” vroeg ik aan het oude mannetje, dat opendeed. Hij knikte, en liet mij in een kamertje waar een nóg ouder mannetje zat, dat al bijna dood was. Haastig rukte ik een spreekhoorn van de wand en schreeuwde in zijn oor: ,,Wel gefeliciteerd!’ ,,U bent abuis’, zei de oude man met doffe stem, ,,vader is boven’. Ik vloog de trap op, want ik begreep dat het nu een kwestie van seconden was. Daar hing de honderdjarige aan de touwen: hij was bezig een vogelnestje te maken. Ik kroop bijna in zijn oor en gilde: ,,Wel gefeliciteerd!!’ De jubilaris schudde het hoofd, maakte een dubbele salto en sprong op de grond. ,,Ik ben niet doof’, zei hij, zijn jas aantrekkend, ,,ik ben alleen maar oud.’

Het bovenstaande is het begin van het verhaal ‘De 100-jarige’, geschreven door Godfried Bomans. Het is afkomstig uit diens boek ‘Kopstukken’. De reden dat ik hier opeens aan moest denken, is dat ik gisteren op nu.nl las dat de acteur Kirk Douglas samen met zijn vrouw een boek over zijn leven gaat schrijven. Dat doen wel meer bekende mensen, maar het opvallende aan dit berichtje was de opmerking dat Kirk Douglas inmiddels al 100 jaar oud is.

Ik wist helemaal niet dat Kirk Douglas al zo oud was. Ik dacht eerlijk gezegd dat hij al dood was.

00 kirk douglas

Kirk Douglas, hier in 1978 samen met zijn vrouw op bezoek bij president Jimmy Carter – deze leeft ook nog steeds; hij is inmiddels 92 jaar – was een Amerikaanse filmacteur. Hij is onder meer bekend van films als Spartacus en Lust for Life, waarin hij de rol van Vincent van Gogh speelde. Hij is de vader van de acteur Michael Douglas. (In het begin van zijn carrière beschreef men Michael Douglas vaak als de zoon van Kirk Douglas, tegenwoordig is het andersom en moet Kirk Douglas het doen met de opmerking dat hij de vader is van Michael Douglas.) Maar goed, Kirk Douglas is dus al 100 jaar oud en nog steeds ‘still going strong’.

Dat zie je steeds vaker, bekende mensen die oud worden – kan ook zijn dat ik steeds ouder word. Twee weken geleden was er opeens het berichtje dat Vera Lynn die dag honderd werd. Bij haar had ik helemaal het gevoel van “Hè, leeft die nog steeds?”. Voor de jonge lezertjes hier: Vera Lynn is een beroemde Engelse zangeres die vooral tijdens de Tweede Wereldoorlog immens populair was bij de geallieerde troepen. Ze trad overal ter wereld voor de troepen op en gold als de ‘the Sweetheart of the Forces’. Ze is onder andere bekend van liedjes als ‘Land of Hope and Glory, ‘The White Cliffs of Dover’ en We’ll meet again. Zie hier haar tijdens het Grand Gala du Disque van 1962.

000 vera lynn

Het filmpje wordt overigens ingeleid door Willem Duys. Voor wederom voor de jonge lezertjes: Willem Duys – hij is wel dood; hij overleed in 2011 op 82-jarige leeftijd – was, zeg maar, de Matthijs van Nieuwkerk van vroeger. Hij presenteerde onder andere ‘Voor de vuist weg’, een soort van ‘De Wereld Draait Door’ in de jaren zestig en zeventig. In de 1000-ste uitzending van ‘De Wereld Draait Door’ in 2011 was Willem Duys dan ook de eregast.

De bekendste persoon in Nederland die de grens van 100 jaar heeft gehaald, is denk ik oud minister-president Drees. Hij werd 101 jaar oud. Dat hij degene is die in Nederland de AOW heeft ingevoerd zal beslist geen toeval zijn.

Okkie

Vorige week was ene Okkie opeens in het nieuws. Okkie was één van de twee inbrekers die in 2002 twee schilderijen van Vincent van Gogh uit het gelijknamige museum had gestolen. Ik bedoel dan uiteraard het Van Gogh-museum, niet het Okkie-museum. Echter gezien alle publiciteit rondom Okkie leek het er wel op alsof er net een Okkie-museum was geopend. Okkie was namelijk op één avond liefst drie keer op de televisie te zien: bij de DWDD, in een Brandpunt-special en bij Pauw.

Okkie presenteerde zichzelf als een soort superinbreker. Niet direct de eerste omschrijving waar ik aan zou denken. In de Volkskrant stelde iemand bijvoorbeeld de terechte vraag waarom Okkie dan – als hij zo’n goede inbreker was – zijn petje met DNA in het museum had achtergelaten?

Ook van kunst bleek Okkie niet zo veel verstand te hebben. Zo zei hij dat hij de Aardappeltelers van Gogh had gestolen in plaats van de Aardappeleters. Op de vraag waarom hij maar twee schilderijen had mee genomen, antwoordde Okkie dat ze maar met zijn tweeën waren. Dat klinkt logisch.

Maar misschien is Okkie toch wel een buitengewoon slimme inbreker en heeft hij de avond gebruikt om tussen de uitzendingen door het Kaasmeisje van Vermeer te stelen. “Ik was het niet. Ik heb een alibi. Ik was de hele avond op televisie”.

Vroeger was ik overigens een heel grote fan van Okkie. Maar niet van Okkie de Inbreker maar van Okkie Pepernoot. Deze kabouter was de hoofdpersoon in een serie boeken van de kinderboek-schrijver Leonard Roggeveen. Deze Nederlandse onderwijzer, hij leefde van 1898 tot 1959, heeft heel veel Nederlandse jeugdboeken geschreven, waaronder de Okkie Pepernoot reeks. De Okkie-serie bestond uit:

  • Okkie Pepernoot, 1934
  • Okkie en zijn vriendjes, 1934
  • Okkie weet raad, 1934
  • Okkie in de kou, 1934
  • Okkie gaat verhuizen, 1940
  • Okkie en de vogels, 1940
  • Okkie’s verrassing, 1941
  • Okkie en Klaasje, 1941
  • Okkie en Moortje, 1946
  • Okkie waar zit je?, 1946
  • Okkie kan toveren, 1959
  • Okkie en de rups, 1959
  • Okkie gaat naar het museum, 2002

Okkie Pepernoot1957; Leonard Roggeveen geeft een klein jongetje een Okkie Pepernoot boek. Foto Eric Koch; Nationaal Archief.

Behalve de Okkie Pepernootreeks schreef hij ook ‘De ongelooflijke avonturen van Bram Vingerling’. Dat was niet alleen één van mijn favoriete jeugdboeken maar ook van collega-schrijver Harry Mulisch.

Maar goed, al die aandacht op tv voor Okkie, was wel een beetje overkill en met dat woord zijn we weer terug bij de misdaad. Je zult zien dat volgende week Okkie’s partner in crime Peppie in allerlei tv-programma’s opduikt.

Ja Zuster, Nee Zuster

Maandag overleed op 83-jarige leeftijd Carla Lipp. Eerlijk gezegd zei die naam mij helemaal niks, maar ik bleek haar wel te kennen. Alleen niet van haar naam maar van één van haar rollen die ze heeft gespeeld. Ze was namelijk Jet, de pruikenmaakster, in ‘Ja Zuster, Nee Zuster’, de Vara tv-serie, geschreven door Annie M.G. Schmidt, die werd uitgezonden tussen 1966 en 1968.  Ze zong daarin onder andere het klassiek geworden liedje de Twips  – “Twips twips twips, val niet over de piano, anders kom je in het gips”.

Een echt grote rol had ze niet. Ze had niet altijd het gevoel een wezenlijke bijdrage aan de serie te leveren.Ik stond maar een beetje de pruiken te kammen, en wist niet precies wat van mij werd verwacht.‘ zo verklaarde ze in 2002 in een interview met de Volkskrant.

Wij keken thuis die serie altijd op onze zwart-wit televisie.

ja zusterDe vaste cast van ‘Ja zuster, nee zuster’ zoals ze te zien zijn in aflevering 6, ‘Knibbeltje’. Carla Lipp zit op de tweede rij achter Leen Jongewaard. Fotograaf W. Veenman; Licentie Beeld en Geluidwiki’ 

Carla lipp speelde één van de jonkies die woonden in het Rusthuis Klivia. Eén van de jonkies (!) en nu is ze dus op 83-jarige leeftijd overleden. Van de vaste cast is alleen Barry Stevens nog in leven. De rest is inmiddels overleden.

Ach, allemaal jeugdherinnering. Ik word oud.

 

Carnaval

Komend weekend is het weer carnaval. Ik ben niet zo’n carnavalsvierder.  “Bij ons staat op de keukendeur / Het is niet altijd rozengeur / En mijn vader schreef op ’t behang  / Lekker is maar ene vinger lang / Maar op de deur van ’t buffet / Daar heeft mijn moeder opgezet / En wat er bij ons ook ooit gebeuren zal  / We vieren altijd carnaval “. Dat soort gedoe. Bij ons thuis mocht je helemaal niet op de deuren en op het behang schrijven. Wij – nuchtere Hollanders – vierden dan ook geen carnaval.

0000 carnval. 1Het gevecht tussen Carnaval en Vastentijd, Pieter Bruegel de Oude, 1559

Toch heb ik drie keer carnaval gevierd. Dat was veertig jaar geleden in mijn studententijd. De eerste keer was in Heerlen. Er woonde op onze studentenflat een stagiair uit Heerlen die zei dat we beslist eens een keertje carnaval moesten vieren. We konden wel bij hem thuis in Heerlen logeren. Met een groepje van zes studenten van onze flat besloten we om naar Limburg af te reizen en ons in het carnavalsgedruis te storten.

De dag voor carnaval vertrokken we vanuit Enschede naar het diepe zuiden. Samen met een andere jongen ging ik liften, de overige vier namen de trein. ”Hopelijk zien we jullie nog voor het donker” zeiden de treinreizigers toen ze vertrokken. De jongen en ik hadden allebei liftbordjes gemaakt. Mijn collega-lifter hield een bordje ‘Heerlen’ op, ik stond tien meter achter hem met een bordje ‘Ik ook’. “Humor en geduld zijn de kamelen waarmee je door alle woestijnen kunt gaan.” aldus de Belgische pater en schrijver Phil Bosmans

De eerste de beste auto stopte en nam ons mee,  helemaal tot aan Den Bosch. Dat was een goede lift. Een kleine stap voor de mensheid maar een grote stap voor ons, om zo te zeggen. Zo veel geluk zouden we verder met liften wel niet hebben dachten we, en inderdaad de eerste auto in Den Bosch reed ons voorbij. Maar de tweede, een luxe touringcar die leeg op weg was naar de wintersport om mensen op te halen, stopte wel en bracht ons in één ruk door naar Heerlen. Ruim anderhalf uur later kwamen de mensen die met de trein waren gegaan in Heerlen aan.

De volgende dag gingen we naar de carnavalstoet kijken. Het was een vrolijk en kleurrijk gebeuren. Op een gegeven moment liep er een grote groep slagers voorbij, met in hun midden een praalwagen waarop een reuzeworst stond. Het had iets te maken met een worst die de regering de Limburgers voor hield. De wandelende slagers hadden allemaal bebloede witte jassen aan en een nephakbijl in hun hoofd – althans ik nam aan dat het nephakbijlen waren. Ook gooiden ze grote stukken been naar het publiek. Omdat die echter aan een touwtje vast zaten, kon dat geen kwaad, maar toen een bevallig meisje – zover je iemand met een hakbijl in haar hoofd als bevallig kan betitelen –  dat richting mij deed, knapte het touwtje en kreeg ik het bot tegen mij aan. Heel fijn.

Geschrokken liep ze op me af. “Sorry, sorry” stamelde ze. “Dat was niet de bedoeling.” “Dat mag ik hopen sjoene mechel” antwoorde ik. Onze stagiair had ons geleerd dat je Limburgse meisjes het beste met ‘sjoene mechel’ kon aanspreken, dat betekende ‘leuk meisje’ zei hij. Pas na het carnaval biechtte hij op dat ‘mechel’ het Limburgs woord was voor ‘huwbaar meisje’, iemand waarmee je wilde trouwen. De mechel keek me even verbaasd aan, lachte toen en vroeg “Gaan jullie vanavond ook naar de Grote Zaal?” Ik keek naar onze stagiair. Die knikte van ja, waarop ze zei: “Dan zie ik jullie daar wel” en ze holde haar groep achterna.

Ik moet zeggen, het carnaval in Heerlen was gezellig. We zwierven van café naar café. Uiteindelijk belandden we in de Grote Zaal, waarop ik op een gegeven moment werd aangesproken door een gesluierde prinses. Het bleek het slagersmeisje te zijn. Ik vroeg waar haar hakbijl en haar bot was. Ja, dat was alleen voor de optocht met de buurtwagen. Ze had voor het hele carnaval drie verschillende kostuums gemaakt, althans dat meende ik te verstaan, want de helft van haar Limburgs verstond ik niet. Het werd desalniettemin een ‘jeidele’ avond die eindigde met ‘muulkes’ – voor de niet-Limburgers onder ons: ‘jeidel’ is vrolijk en ‘muulkes’ zijn zoentjes – zo leer je nog eens wat Limburgs.

Overigens, bleef het bij mij bij muulkes, mijn collega-lifter hield aan het carnaval twee kinderen over. Om misverstanden te voorkomen: hij leerde tijdens het carnaval de zus van onze stagiair kennen, zou later met haar trouwen, en nog weer later twee kinderen met haar krijgen, die inmiddels alle twee het huis uit zijn – even een leven in het kort samengevat.

Een jaar later hadden we een andere stagiair op de flat. Dit keer iemand uit Oss. Carnaval moesten we beslist in Oss komen vieren zei hij. ‘Oss is the boss’.  Dat viel wat tegen. Ik wil niet zeggen ‘carnaval in Oss is een total loss’ maar het was wel een stuk minder gezellig dan in Heerlen. In Oss was er nauwelijks straatcarnaval, alleen een groot gebeuren in de Schouwburg.

Het derde jaar hadden we geen stagiair meer op de flat en besloten we om in Oldenzaal carnaval te vieren. Oldenzaal was zo’n beetje de enige plaats in de omgeving van Enschede waar het werd gevierd. Nou ja gevierd, dat is overdreven. Toen we na lang zoeken eindelijk een zaal vonden, waar carnavalsmuziek werd gedraaid, en we de zaal binnenstapten, belandden we midden in de jaarvergadering van de boerenarbeidersbond. Zo leek het althans. Werkelijk iedereen had een boerenkiel aan.

carnaval

Carnaval 1967 “Agge maar leut et” . Minister Witte in een boerenkiel.

Verbaasd keken we om ons heen. Zelf had ik mijn bonte carnavalsjasje aan dat ik twee jaar eerder in Heerlen had gekocht. We moesten een kaartje kopen om binnen te mogen komen. De dame bij het tafeltje met het geldkistje zei: “Jullie zijn niet van hier, of niet dan?” Inderdaad we waren niet van hier. Ongetwijfeld zal het carnaval in Oldenzaal nu heel anders zijn, maar toen hadden we het binnen een uurtje wel bekeken.

Naar het voetballen

Gisteren speelde Go Ahead Eagles, mijn clubje – de echte fans hebben het over Ko Wet –  een uitwedstrijd tegen Excelsior uit Rotterdam. Dat is niet zo ver bij ons vandaan en mijn jongste dochter, die in Rotterdam studeert, had daarom twee kaartjes gekocht. Die van haar kostte met studentenkorting 17 euro. Die van mij 22 euro. Waar zijn de tijden gebleven dat ik voor vijftig cent op de jongensrang stond.

Ons voetbal was niet zo best. Vooral de eerste helft viel het niet mee. De eerste tien minuten speelden we redelijk, we scoorden zelfs en dat was het. Onze aanvallen bestonden er daarna uit dat onze keeper uit trapte. Normaal gesproken volgt er nu een tweede zin met het vervolg van ons aanvalsplan maar dat hadden we niet. We waren na de uittrap de bal steeds kwijt.

Op een gegeven moment zei mijn dochter dat onze linksback vaak vrij stond. Klopt, zijn tegenstander ook. Hoe we achterin aan het verdedigen waren, geen idee maar Excelsior had bij rust zomaar met 4-1 of zoiets voor kunnen staan. Dat het 1-1 stond was eigenlijk een wonder. Hoe hun rechtsbuiten bij voorbeeld al die kansen miste, dat kan hij alleen maar in zijn tijd dat hij voor ons speelde  – hij heeft een jaartje bij ons gebald – hebben geleerd

excelsior

Na rust speelde we een stuk beter. Er werd niet meer gescoord, waardoor we met één puntje naar huis gingen. Daar schieten we niet veel mee op. Het degradatiegevaar is nog steeds groot.

De oudste dochter en Marianne waren niet mee. Zij gingen liever naar een museum. De oudste dochter is in tegenstelling tot de jongste dochter absoluut niet in voetballen geïnteresseerd. Daar is iets gruwelijks mis gegaan in de opvoeding. Dat is mijn vader ook overkomen. Mijn oudste broer vond voetballen namelijk maar een stom spel. Gelukkig voor hem vonden mijn andere broer en ik voetballen wel leuk.

Met zijn drietjes gingen we ruim vijftig jaar geleden – we woonden toen in Apeldoorn – dan ook vaak naar AGOVV kijken. AGOVV stond voor Alleen Goed Oefenen Voert Verder. In die tijd hadden voetbalclubs nog educatief verantwoorde namen: ADO – Aanhouden Doet Overwinnen; DWS – Door Wilskracht Sterk; DOS – Door Oefening Sterk; EDO – Eendracht Doet Overwinnen. De langste afkorting is die van NAC. Dat staat voor Noad Advendo Combinatie. NAC is een fusie club van twee verenigingen NOAD en ADVENDO, waarvan beide namen op hun beurt ook weer afkortingen zijn. De volledige naam van NAC luidt daarom dan ook: Nooit Opgeven Altijd Doorzetten Aangenaam Door Vermaak En Nuttig Door Ontspanning Combinatie. Niet een echt lekkere naam om je club mee aan te moedigen.

Terug naar AGOVV. Deze is in 1913 opgericht door enkele leden van een Apeldoornse geheelonthouderszangvereniging  – mooi scrabblewoord ware het niet dat het te lang is  – die vonden dat er naast de zangvereniging ook een voetbalvereniging voor geheelonthouders moest zijn. Omdat ze lid waren van ‘de blauwe knoop’ speelde AGOVV in het blauw. De afkorting AGOVV stond bij de oprichting voor Apeldoornse Geheel Onthouders Voetbal Vereniging. In 1921 werd de afkorting echter officieel veranderd in ‘Alleen Goed Oefenen Voert Verder’ opdat ook niet-geheelonthouders lid konden worden.

In de tijd – de jaren zestig – dat mijn broertje en ik samen met mijn vader naar AGOVV gingen, speelde de club in de tweede divisie van het betaald voetbal. Aanvankelijk stonden mijn broertje en ik samen met mijn vader in een vak naast de hoofdtribune waar mijn vader altijd met zijn vrienden en kennissen stond.

agovvBekerwedstrijd AGOVV – Feyenoord; 0-5; september 1968. Rechts van de krakkemikkige hoofdtribune, is de plek – die waar al die mensen met een paraplu staan – waar mijn vader altijd stond. Een zitplaats op de tribune was te duur. Foto Nationaal Archief.

Later toen mijn broertje en ik wat ouder waren, mochten we van mijn vader met zijn tweetjes bij de fanatieke jeugdige supportjes van AGOVV staan. Die stonden altijd achter het doel van de keeper van de tegenstander en probeerden deze  – stel dat we bijvoorbeeld tegen Cambuur speelden –  met liedjes als:“Cambuur is pet, Cambuur is pet / Ze weten niet eens wat voetballen is. / Ze hebben een keeper / die kan geen sodemieter / de bal komt er aan / en de keeper laat hem gaan” uit zijn concentratie te halen. Het werkte meestal niet. Na rust verhuisde de hele tribune naar de overkant om daar weer achter het vijandelijke doel te gaan staan, opdat we onze doelpunten goed konden zien – meestal vielen de doelpunten echter aan de overkant.

In de jaren zestig was er nog geen internet. Als het vanwege de weersomstandigheden onduidelijk was of het voetballen door ging, dan werd ik door mijn vader naar de bushalte gestuurd. Als het doorging dan reden de stadsbussen namelijk met twee blauwe vlaggetjes er op. Even later kwam ik dan juichend thuis: “Blauwe vlaggetjes, het gaat door” jubelde ik dan, waarna mijn vader zijn hoed pakte – in die tijd hadden alle mannen op de tribune nog een hoed op; ook hing er altijd een enorme sigarenlucht op de tribune – en liepen we via de Jachtlaan naar het stadion van AGOVV dat naast het park van Berg en Bos lag.

Op een gegeven moment – we waren toen al wat ouder – hadden mijn broer en ik ontdekt dat je heel gemakkelijk onder het hek van het park Berg en Bos kon kruipen. Vervolgens liep je dan door dat park en kwam je achter de hoofdtribune van AGOVV uit. Daar kon je vervolgens ook weer onder een hek kruipen en dan was je gratis in het stadion. Met de twee kwartjes die we van onze vader hadden gekregen om een toegangskaartje te kopen, kochten we dan een flesje prik. Volgens mij wist mijn vader op een gegeven moment wel dat we zo het stadion in kwamen, want als wij vlak voor het stadion tegen hem zeiden dat we nog even wat rond gingen lopen en we hem wel in het stadion zouden zien, vroeg hij haast nooit waar we heen gingen, een soort stilzwijgend verbond.

berg en bos 21972: Prins Claus plant de miljoenste boom in park Berg en Bos.; Foto Rob Mierenmet; Nationaal Archief.

Meestal dronken mijn broer en ik twee flesjes prik tijdens de wedstrijd. Eentje voor rust betaald met het geld wat bestemd was voor ons toegangskaartje, en eentje na rust betaald met het statiegeld van lege bierflesjes die we tijdens de wedstrijd her en der op de tribune verzamelden en die we dan bij het kraampje in het stadion inleverden – de tijd dat er alleen maar geheelonthouders bij AGOVV kwamen, lag al ver in het verleden.

Tegenwoordig wordt er geen bier meer in flesjes bij voetbalwedstrijden verkocht. De jongste dochter moest bij de ingang van het Excelsior-stadion zelfs een lege waterdrinkbeker afgeven – na afloop kon ze deze weer ophalen.

AGOVV ging in 2013 failliet. Ze hebben een soort doorstart gemaakt en spelen nu ergens op een laag niveau in het amateurvoetbal.

Kinderen worden groot

Begin jaren zestig: twee meisjes bij een grote boom in Uithuizen: Marianne en haar zuster

boom-2

Eind jaren negentig: twee meisjes bij dezelfde boom in Uithuizen: onze dochters.

boom

Onze dochters zijn inmiddels al weer 24 en 22 jaar oud. Zou de boom er nog staan?

 

Het WK Dammen

Gisteren werd op het Plein in Den Haag  – inderdaad het ‘Plein’ van het Monopolyspel –  de negende partij om het wereldkampioenschap dammen gespeeld tussen de 18-jarige Jan Groenendijk en de 23-jarige Roel Boomstra. Hoewel ik zelf niks met dammen heb, besloot ik om er een kijkje te nemen. Op het plein stond een soort glazen huis waarin de twee dammers zaten.

dammen-1

dammen-0

De ene speler, degene die met wit speelde, droeg een wit pak, de andere een zwart. Bij een vorige partij, zo zag ik op een foto op internet, was dit precies andersom. Ik neem niet aan dat ze telkens van pak wisselen maar dat ze elk een eigen wit en zwart pak hebben. Vermoedelijk dragen ze deze pakken op  verzoek van de sponsoren van de match: het platenlabel Topnotch en uitzendbedrijf Young Capital.

In een poging om de damsport een nieuw en jonger imago te geven worden er door deze twee sponsoren allerlei activiteiten rondom deze damkamp georganiseerd. Zo waren de twee dammers in De Wereld Draait Door te zien en gaat rapper Ronnie Flex, die onder contract staat bij Topnotch, de scholen langs om het dammen te promoten.

Dammen heeft geen tof imago. Beetje nerdy misschien, alsof het alleen voor de kinderen is die als laatste worden gekozen bij gym. Maar hoe lauw is het dan dat een van deze jonge gasten straks de wereldtitel pakt?” aldus Ronnie Flex in de Volkskrant,

Ook het spelen van een WK-partij in een glazen huis op het plein was ongetwijfeld bedoeld om publiciteit te generen. Als het de bedoeling was, om veel publiek naar het Plein  te lokken, dan moet ik echter zeggen dat dit mislukt is. Bij elkaar liepen er niet meer dan twintig man rond, inclusief de mensen van de sponsoren en de organisatie, waaronder Ton Sijbrands, de oud-wereldkampioen dammen, die op een demonstratiebord de partij voor de toeschouwers analyseerde. Veel publiek trok hij niet. Er stonden maar zo’n tien mensen naar hem te luisteren.

sijbrandsTon Sijbrands aan het werk

Ik heb Ton Sijbrands wel eens eerder in levende lijve gezien. Dat was meer dan 50 jaar geleden. In 1965 woonden wij in Apeldoorn aan de Jachtlaan, niet zo ver van het roemruchte Hotel Nieland af. In 1965 werd daar het Nederlands Kampioenschap dammen gespeeld. Eén van de deelnemers was de toen 15-jarige Ton Sijbrands. In die tijd was een zo jonge deelnemer aan het Nederlands kampioenschap nog een sensatie. Mijn vader wou dat wel eens zien en nam mij mee.

Je kon in de zaal gewoon rondlopen. De deelnemers werden van het publiek gescheiden door middel van een touw. Ton Sijbrands speelde geloof ik tegen Piet Roozenburg, de wereldkampioen dammen van 1948 tot 1954. Later in de jaren zeventig heb ik nog eens een keer een handtekening van Piet Roozenburg gekregen. Dat was op een tentamenbriefje voor het vak Bedrijfseconomie, een vak dat hij doceerde aan de TH Twente waar ik toen studeerde. Meneer Roozenburg vond mijn kennis van de bedrijfseconomie een acht waard.

Keek mijn vader met bewondering naar de jonge Ton Sijbrands, ik was veel meer onder de indruk van een andere dammer, een zekere Jan Bom. Dat was een grote forse man met een groot hoofd en die ook nog eens Bom heette. Die combinatie maakte een diepe indruk op de kleine Martin.

sijbrands-jong1967; Ton Sijbrands speelt een simultaanpartij dammen te Amersfoort; Foto: Nationaal Archief;

Maar terug naar het heden, op een gegeven moment werd Sijbrands van het demonstratiebord weggeroepen. Hij moest even een potje spelen tegen twee jonge mensen uit de stal van de sponsor. Ik herkende uiteraard geen van tweeën en ik vroeg aan iemand van de organisatie wie dat waren. De ene was een jonge kapper die vooral bekend was als vlogger zei hij, de andere was een rapper.

Net zoals ik nog nooit van die vlogger had gehoord, had de vlogger blijkbaar nog nooit van Ton Sijbrands gehoord, althans dat concludeerde ik, toen ik zag hoe een meisje van de organisatie op haar mobiel hem de wikipedia-pagina over Ton Sijbrands liet zien en op las dat Ton Sijbrands een Nederlands dammer was die vele malen eerste op de wereldranglijst heeft gestaan en wereldkampioen dammen was geweest, een informatie die de vlogger even later letterlijk zo in zijn vlogcamera sprak.

De kapper en de rapper speelden samen tegen Ton Sijbrands, maar de rapper deed veruit de meeste en beste zetten. De vlogger was niet zo bekend met de regels, want hij vroeg “slaan is verplicht hè?” De rapper daarentegen kon  zo te zien wel redelijk goed dammen. Nu was het wel zo dat Ton Sijbrands niet voluit ging, want vlak voor de partij hoorde ik het meisje van de organisatie tegen hem zeggen. “Niet te snel hè Ton, want ze moeten het wel allemaal kunnen filmen en fotograferen”, waarop Ton bedachtzaam knikte.

dammenDe rapper en de vlogger voor het oog van de camera in actie tegen Ton Sijbrands.

Hoe de partij tussen de kapper, de vlogger en Ton Sijbrands afliep, weet ik niet, want ik moest plotseling weg. Ik zag namelijk dat in de verte de gemeente Den Haag bomen ging snoeien, uitgerekend op die plek waar ik mijn fiets had neergezet en die met een ketting  vast geklonken zat aan een boom, waarvan de takken op het punt stonden om gesnoeid te worden. Nadat ik mijn fiets had gered fietste ik naar huis. Thuisgekomen zag ik dat de partij tussen Groenendijk en Boomstra in remise was geëindigd.

‘ Avonds kwam de oudste dochter even langs. Ik vertelde haar dat ik ’s middags naar het WK Dammen was geweest. Ze wilde prompt een partijtje dammen. We hadden dat zeker vijftien jaar niet gedaan en ongelooflijk maar waar: mijn dochter won twee keer. Het kan haast niet anders zijn of mijn dochter is een enorm damtalent! “Hoe lauw is dat!” zou Ronnie Flex zeggen.

p.s. even een aanvulling: ik las net ergens in een twitterbericht dat Arjen Robben in zijn jonge jaren aanvoerder was van het schooldamteam in Bedum. En hij raakte er niet eens geblesseerd bij!

Kinderen vliegen uit

Dit weekend kwam de oudste dochter even langs om de foto’s te laten zien van haar reis naar Peru. Zij en haar vriend hadden voor iets meer dan 300 euro per persoon een retourticket gevonden naar Lima in Peru – heen via Londen en Madrid; terug via Miami en Londen. Twee weken lang hadden ze een rugzakreis door Peru gemaakt. Ze hadden onder ander de Inca’s ruïnes van Machu Picchu bezocht.

0-peruFoto Icelight; Wikipedia

Haar ouders – wij dus – vonden dit aan de ene kant wel leuk voor haar, maar aan de andere kant natuurlijk helemaal niks. Wat kan er wel niet allemaal gebeuren daar zo ver weg! Maar ja, kinderen vliegen uit. Twee jaar geleden reisde ze door Azië en dat was ook allemaal goed gegaan. (Hoewel, een Poolse vriendin van haar werd toen ze samen door Vietnam reisden van haar tas beroofd.)

Weemoedig als ik ben, moest ik opeens terugdenken aan zeventien jaar eerder. Ze was toen zes jaar oud, misschien zeven jaar, en vertelde dat ze van haar gespaarde zakgeld een bepaald stuk speelgoed wilde kopen dat ze had uitgezocht uit de catalogus van Bart Smit. En oh ja, wij mochten niet mee. Ze wilde het helemaal zelf doen. Daar waren we niet echt enthousiast over. Weliswaar was het maar 500 meter van ons huis naar de Bart Smit, maar je moest wel een drukke weg over. Er was wel een oversteekplaats met stoplichten maar toch. Volgens de dochter was het geen enkel probleem. Ze wist hoe de stoplichten werkten. Bovendien ging haar zus mee. Dat was nou niet echt een geruststelling, haar zus was twee jaar jonger.

Maar goed, we gaven haar toestemming, na haar op het hart gedrukt te hebben dat ze pas bij de stoplichten over mocht steken als ze groen licht had en dat ze dan nog moest uitkijken. En als iemand anders door rood liep, dan mocht ze zo’n gek beslist niet volgen, maar moest ze blijven staan en wachten tot het groen werd. En ook moest ze goed op haar geld letten. En op haar zus!  Ze beloofde het allemaal en samen met haar zus vertrok ze even later.

We gaven ze een minuutje voorsprong en liepen toen de dochters achterna. Zo’n twee honderd meter voor ons uit zagen we ze hand in hand lopen. Bij de stoplichten wachtten ze braaf totdat het groen licht werd en staken toen veilig over. Wij moesten, om niet ontdekt te worden, de stoplichten een rondje laten lopen. Toen we bij de Bart Smit aankwamen, keken we voorzichtig naar binnen. We zagen ze niet rondlopen. Heel voorzichtig om niet betrapt te worden liepen we naar binnen en keken rond. Beneden waren ze niet te zien en we liepen daarom de trap op om te kijken of ze ergens boven waren. Verstopt achter een stapel legodozen keken we rond. Nergens te zien.

Opeens zagen we ze. Ze zaten op de grond. Ze hadden iets uitgezocht en zaten nu hun geld uit te tellen. De gespaarde dubbeltjes en kwartjes lagen voor hun op de grond. Heel schattig om te zien, maar om niet betrapt te worden gingen we maar weer snel naar buiten. Even later kwamen de kinderen thuis met hun zelf gekochte speelgoed. De juffrouw van de winkel had het zelfs voor hun ingepakt. Zie je wel dat ik het allemaal zelf kan zei de dochter trots.

En nu, zo’n zeventien jaar later, vliegen ze de wereld rond. Kinderen vliegen (letterlijk en figuurlijk) uit.

p.s. We hebben het niet tegen haar gezegd, maar in het vliegtuig naar Peru zaten we tien rijen achter haar. Je wilt immers wel even in de gaten houden of alles goed gaat.

Op de padvinderij

Ik ben in mijn jeugd drie weken lid geweest van de padvinderij. Ok, ik geef toe, dat is niet zo lang. Dat kwam omdat er een proefperiode van drie weken was en ik slaagde er in die periode niet in om de plaatselijke scoutingclub te overtuigen dat ik een aanwinst voor de padvinderij zou zijn. Eerlijk gezegd hadden ze wel een punt.

Mijn broer Harry was lid van de padvinderij en vond het leuk. Mijn moeder dacht dat het misschien ook wel wat voor mij zou zijn. Daar had ik mijn twijfels over. Regelmatig had mijn broer geen tijd om te voetballen omdat hij allerlei rare knopen moest leren, zoals de platte knoop, de schootsteek, de paalsteek en de mastworp. Maar goed, mijn moeder meldde mij toch maar aan voor de proefperiode. “Misschien vind je het wel hartstikke leuk joh, ga maar eens kijken”.

De eerste keer deed ik braaf mee aan de activiteiten. De tweede week kwam ik echter niet opdagen omdat ze die keer spek gingen bakken en dat lustte ik niet. Nu mocht je tijdens je proefperiode één keertje afzeggen, dus dat was niet erg. Maar de derde week kwam ik ook niet. Op het moment dat mijn broer en ik namelijk naar de padvinderij moesten, viel de regen met bakken uit de hemel. Zeg maar dat ik vandaag niet kom, het regent mij veel te hard, zei ik tegen mijn broer en ik keek hem na toen hij door de stortregen naar de padvinderij fietste. Ik geef het gelijk toe, ik had niet de juiste mentaliteit voor de padvinderij. Ik hoefde dan ook niet meer te komen.

00 padvinderijPrinses Beatrix was in haar jeugd wel lid van de padvinderij. Hier leert ze een waaier vouwen. Foto afkomstig van de site van het Nationaal Archief, fotograaf Willem van de Poll.

Een paar weken later kwam ik toch nog een keertje langs bij de padvinderij. Dat leidde tot de komst van een politieauto met loeiende sirenes. Niet om mij te weren maar om wat ik bij mij had: een menselijke schedel. Ik was samen met een vriendje aan het spelen op een terrein waar huizen zouden worden gebouwd toen we opeens een schedel uit de aarde zagen steken. Wow, voorzichtig pakten we hem op. Dat is een echte mensenschedel zei mijn vriendje. We besloten hem naar de padvinderij te brengen. Die zouden dat vast heel interessant vinden. Misschien kreeg mijn broer er wel een insigne voor.

De leiding van de padvinderij belde direct de politie. Even later zaten mijn vriendje en ik in een echte politieauto. We moesten aanwijzen waar we de schedel hadden gevonden.

00 politie

’s Avonds kwam de politie aan de deur om te vertellen wat er aan de hand was. Het terrein waar wij hadden gespeeld en waar huizen zouden worden gebouwd, was geëgaliseerd met grond die afkomstig was van een oude begraafplaats. Die zou helemaal geschoond moeten zijn van menselijke resten, maar dat was blijkbaar niet helemaal goed gegaan. Ze hoopten dat de kleine jongen niet al te geschrokken was. Geschrokken? Ik vond het juist machtig interessant, eerst die schedel en daarna ook nog eens dat ritje in de politieauto!

Een heitje voor een karweitje

De uitdrukking ‘Een heitje voor een karweitje’ was het motto waarmee padvinders de deuren langs gingen om een karweitje te doen om daarmee wat geld te verdienen voor de padvinderij. Voor wie zich afvraagt wat een heitje is, dat is een kwartje. Het woord ‘heitje’ is volgens de site van Onze Taal afgeleid van het Jiddische woord ‘hei’ dat ‘vijf’ betekent; het vindt zijn oorsprong in de vijfde letter van het Hebreeuwse alfabet, ’hee’, die ‘vijf’ als getalswaarde heeft. Het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (EWN) vermeldt verder dat ‘heitje’ oorspronkelijk een Bargoens woord is. Het is een verkorting van ‘heitbas’ (‘vijf stuivers’). Een heitje is dus vijfentwintig cent.

heitje voor karweitje1959; Een jonge padvinder bezig met een heitje voor een karweitje actie; foto Nationaal Archief; fotograaf J.D. Noske / Anefo

Mijn broer Harry zat bij de padvinderij. In het kader van een heitje voor een karweitje belde hij op een dag bij wat oudere mensen aan die even verderop in de straat woonden. Of ze een karweitje voor hem hadden. De man zei dat hij wel de tuin mocht harken. Het was een heel grote tuin met heel veel bomen er in waarvan in de loop van de tijd heel veel bladeren waren afgevallen. Na een uurtje kwam mijn broer thuis om een glaasje ranja te halen en om te vragen of ik kwam helpen. Hij was nog niet eens op een derde. Mijn moeder zei dat ik hem maar moest gaan helpen en dat die mensen ons wel iets meer dan een heitje voor deze klus mochten geven. Na twee uur harken waren we eindelijk klaar.

We kregen één heitje, samen.

Een leuk voetballertje

Ik was vroeger een leuk mannetje. Ik was ook een leuk voetballertje zoals dat heet. Dag en nacht, nou ja dat laatste bij wijze van spreken dan, was ik aan het voetballen. Op veel foto’s van vroeger kan je mij dan ook met een bal zien staan.

voetbal

Ik voetbalde op straat en op veldjes. Gewoon wat voetballen, dat mag wel had de dokter gezegd, maar lid worden van een voetbalvereniging, fanatiek trainen en wedstrijden spelen, dat kon ik vanwege mijn operatie aan mijn hart maar beter niet doen. Ik mocht van mijn ouders daarom geen lid worden van Robur et Velociatas, de roemruchte voetbalvereniging in Apeldoorn waar onze buurjongen de grote ster van het hoogste jeugdelftal was. Mijn broers mochten wel lid worden maar die hadden daar geen belangstelling voor. Voetbal is maar een stom spel zei mijn oudste broer.

Maar goed, op straat voetballen mocht ik wel en dat deed ik samen met Evert, een vriendje, vaak. Onze buurjongen vond het leuk om ons allerlei voebaltrucjes te leren. We waren mede daardoor de beste voetballers van onze klas. Toen er op school selectie-wedstrijden werden gehouden voor het schoolelftal voor het jaarlijkse Apeldoornse scholenvoetbalkampioenschap waren Evert en ik de enige vierdeklassers die mee mochten doen. Alle andere spelers kwamen uit de vijfde en zesde klas.

Tijdens de selectiewedstrijd bedacht ik dat ik iets moest doen om op te vallen. Ik besloot om een bal te koppen. Niemand van ons deed dat. Koppen deed zeer. Op een gegeven moment zag ik mijn kans schoon. Onze keeper trapte uit en de bal vloog mijn richting uit. Ik schatte in waar de bal zou komen, deed een stapje naar voren, kneep mijn ogen dicht en wachtte vervolgens angstig op het moment dat de bal mijn hoofd zou raken. Als het maar niet al te zeer deed. Opeens hoorde ik allerlei bewonderende kreten. Zelfs de meester van de zesde klas riep ‘Wow’. Ik snapte er niks van. Ik had de bal zelfs helemaal niet gevoeld. Ik deed mijn ogen open en keek om mij heen. De bal lag onder mijn voet. Ik had mis gekopt maar geheel per ongeluk had ik de uittrap van de keeper in één keer gestopt door mijn voet op de bal te zetten. Het moet gebeurd zijn toen ik nog een stapje zette. Ik kan u verzekeren: een hoge uittrap met de voet in één keer dood leggen, dat is lastig. Daar zou zelfs Messi problemen mee hebben. Ik had het, geheel onbewust, met mijn ogen dicht gedaan. Ik haalde dan ook het schoolelftal.

De eerste wedstrijd op het toernooi wonnen we met 4-1 van een school uit Apeldoorn-Noord. Ik scoorde twee keer. Na afloop liepen we naar de kant. Terwijl de meesters van de vijfde en zesde klas, onze trainers, zeiden dat we het goed hadden gedaan – ik kreeg een extra schouderklopje –  kwam juffrouw Annet, ze was mijn juffrouw uit de eerste klas, met een bleek gezicht aanlopen. Ze was samen met wat andere meesters en juffen van school gekomen om ons aan te moedigen. “Dat is Martin” zei ze tegen de meester van de zesde klas. “Die mag helemaal niet voetballen. Die heeft vroeger een hartoperatie gehad.” De meester schrok. “Dat wist ik niet’ stamelde hij. De rest van het toernooi zat ik aan de kant. Onze school haalde de finale. We verloren met 3-0. Als ik mee had mogen doen, hadden we vast gewonnen.

 

Miss Tennesee en de groenteboer

Toen ik gisteren in het fotoarchief van het Nationaal Archief zocht naar oude foto’s van de TT van Assen (zie deze blogpost), kwam ik toevallig een foto tegen van Kay Hunter, die in augustus 1958 in Tennessee, USA een missverkiezing won. Opeens zag ik mij weer als vijfjarig jongetje met een mandje bosbessen staan in een groentewinkel in Apeldoorn in 1961. Toch wonderlijk hoe het geheugen na het zien van een foto een jeugdherinnering van 55 jaar oud oproept. Nu snap ik dat u niet direct de relatie ziet tussen miss Tennessee 1958 en een groentewinkel in Apeldoorn maar het zit zo.

Vlak na mijn geboorte hoorde de dokter bij mij een ruisje. Ik bleek een aangeboren hartafwijking te hebben. Een van mijn hartkleppen was wat te groot voor mijn kleine hartje en sloot daardoor niet goed. Bij een niet goed werkende hartklep kan er in de loop der tijd schade aan het hart ontstaan doordat het hart harder moet pompen. Nu is er aan hard werken nog nooit iemand dood gegaan maar aan te hard werken door het hart wel. Daarom moest ik toen ik vijf jaar oud was een open hartoperatie ondergaan om de hartklep te repareren. Dat geschiedde in het Sint Antonius Ziekenhuis in Utrecht.

000 ziekenhuis

Het Sint Antoniusgasthuis bij de bouw in 1910; in 1983 is het ziekenhuis verhuisd naar Nieuwegein

In eerste instantie leek de operatie goed verlopen te zijn, maar twee dagen later – op een zondagavond – werden mijn ouders thuis opgebeld met de vraag of ze toestemming gaven om kleine Martin met spoed nog een keer te opereren, dit omdat de wond ontstoken was. Mijn moeder vroeg wat er gebeurde als ik niet opnieuw werd geopereerd. ‘Dan gaat hij dood’ was het nuchtere antwoord en uit het feit dat u nu deze blogpost zit te lezen mag u terecht constateren dat mijn ouders toestemming gaven voor deze tweede operatie. Dit keer ging wel alles goed (ik kan nu volgens de dokter met mijn hart 120 jaar oud worden; ik ben dus halverwege.)

Wel moest ik liefst twee maanden in het ziekenhuis blijven om verder te genezen. De zusters van de kinderafdeling vonden mij een 3-L kind: Lief, Leuk en Lastig. ‘Ondernemend’ noemde mijn moeder dat laatste liever. Zo stapte ik een keer toen ik met een zuster van de kinderafdeling terugkwam van het maken van röntgenfoto’s in tegenstelling tot de zuster niet uit de lift. Voordat zij door had dat ik was blijven staan, was de lift al weg. Toen de lift even later terug keerde, bleek ik er niet meer in te staan. Terwijl ik nieuwsgierig het ziekenhuis verkende, werd er een grote zoektocht naar het vermiste hartpatiëntje georganiseerd. Pas na ruim een half uur – het halve ziekenhuis was naar mij op zoek – werd ik aangetroffen op een kamer waar ik gezellig zat te keuvelen met een oude dame die dacht dat ik één van haar kleinkinderen was die op bezoek kwam.

Na twee maanden mocht ik naar huis. Bij het afscheid had mijn ‘vaste’ kinderzuster volgens mijn moeder tranen in haar ogen, maar of dat van vreugde of verdriet was wist mijn moeder niet. Thuis gekomen mocht ik van de dokter nog niet veel doen. De eerste paar maanden moest ik vooral thuis rusten. Zo mocht ik nog niet terug naar de kleuterschool en mocht ik ook geen “zware” lichamelijke inspanningen doen. Mijn ouders hadden daarom bijvoorbeeld mijn fietsje op de vliering van de garage gelegd, maar al snel had ik door dat de buurjongetjes hun fietsjes bij hun in de tuin lieten slingeren. Die ‘leende’ ik dan en fietste er vervolgens mee door de buurt totdat een oplettende buurvrouw mij bij de kraag greep en mij terugbracht naar huis. Mijn moeder, die ook nog eens net bevallen was van mijn zusje, vond me opeens niet meer ‘ondernemend’ maar ‘lastig’.

Mijn ouders besloten daarom om tijdelijk een hulp in de huishouding in te huren. Het was een jong meisje uit de wijk naast ons die mijn moeder hielp met wat huishoudelijke karweitjes en die verder als een soort oppas voor mij fungeerde. In het kader daarvan nam zij mij regelmatig achterop haar fiets mee voor een fietstochtje door de buurt. Nu woonden wij aan de Jachtlaan in Apeldoorn, vlakbij het paleis Het Loo, waar de oude koningin Wilhelmina haar laatste levensjaren sleet, dus het was logisch dat wij wel eens langs het paleis fietsten. Maar op de een of andere wijze kwamen we toch vaker bij het paleis uit dan dat je op grond van de statistieken mocht verwachten. Dat haar vriend hier paleiswacht was, zal er ongetwijfeld een rol bij hebben gespeeld.

00 het looPaleis het Loo met een paleiswacht in een hokje (foto Ron Kroon / Anefo – Nationaal Archief)

Nu zou het natuurlijk voor het verhaal leuk zijn om te kunnen schrijven dat op een dag toen zij en haar vriend samen in het hokje stonden te “keuvelen”, er een oude vrouw – lees prinses Wilhelmina – uit het paleis kwam lopen die vervolgens zou vragen wat ze daar in het hokje aan het doen waren, maar aan zo’n gebeurtenis heb ik helaas absoluut geen herinnering en is dus hoogst waarschijnlijk ook niet gebeurd.

Maar waar ik wel een herinnering aan heb en wat dus wel is gebeurd, is die keer dat wij in de bossen rondom paleis Het Loo samen met twee buurjongetjes van onze huishoudhulp bosbessen gingen plukken. Bij haar in de wijk zat een groenteboer die voor een vol mandje bosbessen twee kwartjes gaf. Nadat we allemaal een mandje vol hadden geplukt, en zij afscheid had genomen van haar paleiswacht, liepen we naar de groenteboer in haar wijk.

Eerst waren haar twee buurjongetjes aan de beurt. De groenteboer keek even in hun mandjes of het wel goede bessen waren en of onder de bovenste laag bessen niet een lading bladeren was verstopt. Daarna gaf hij ze elk twee kwartjes. Toen was ik aan de beurt. Ik zette mijn mandje op de toonbank, keek de groenteboer hoopvol aan en hield mijn hand al vast op. De groenteboer keek naar mij en zei toen: “Van jou koop ik geen bessen”.

Pardon?” zei mijn oppasjuffrouw. “Hij is niet van deze wijk. Hij moet zijn bessen maar in zijn eigen wijk verkopen.” sprak de groenteboer “Doe niet zo raar man. Dat kind is vijf. Hij hoort bij mij.” zei onze hulp op kwade toon.

De groenteboer viel niet te vermurwen. Hij bleef weigeren om mijn bosbessen te kopen. Ik moest maar naar mijn eigen wijk gaan. Toen we weer buiten stonden, ik met mijn mandje bosbessen nog steeds in mijn hand  – het huilen stond mij nader dan het lachten – pakte onze hulp haar portemonnee en haalde daar twee kwartjes uit. “Ik koop ze wel hoor” zei ze en ze gaf mij het geld.

Het gekke is dat ik absoluut niet meer weet hoe ze heette en zelfs ook niet meer weet hoe ze er uit zag, maar dat ze mijn bosbessen kocht, weet ik 55 jaar later nog steeds. Wonderlijk hoe het geheugen werkt. Ok, zult u misschien zeggen, en wat heeft miss Tennessee nu met dit verhaal te maken? Dat komt omdat miss Tennessee in 1958 Miss Bosbes, Tennessee was.

0000 bosbes

“Miss Bosbes”. De zojuist verkozen Kay Hunter poseert met een emmer bosbessen. Tennessee, 7 augustus 1958; aldus het onderschrift op de site van het Nationaal Archief bij deze foto.

 

Wie verraadde het zevenjarige schooljongetje?

In 1963 zat ik in de tweede klas – groep vier heet dat nu – van de openbare basisschool Berg en Bosch in Apeldoorn. Op de site van fotoarchief Apeldoorn staan enkele afbeeldingen van deze school.

00 apeldoorn 2

Het was in de tijd dat je schoolmelk dronk uit een Pyramide-achtig kartonnetje. Je had geen iPad maar een inktpot en je luisterde braaf naar de juffrouw. Althans, dat was de bedoeling. Maar op een dag werd er vlak naast de school een aantal bomen gekapt en ter plekke door de gemeente verbrand. We zagen het in het speelkwartier gebeuren. “Juffrouw mogen we gaan kijken?” vroegen we. Nee, dat mocht beslist niet.

De verleiding was te groot. Terwijl de juffrouw op het plein toezicht hield, klommen een vriendje en ik achter de fietsenstalling  – het lage gebouw linksboven op de foto linksboven; twee keer ‘linksboven’ dus – stiekem over het hek en holden door de bosjes naar het vuur toe. Wow, wat was dat groot en warm. We gloeiden ervan.

Even later klonk de schoolbel ten teken dat het speelkwartier voorbij was. Via dezelfde weg als we heen waren gegaan, holden we weer terug naar school. We stonden net op tijd in de rij om de school binnen te gaan. De juffrouw had niks gemerkt. Dachten we. Toch werden we allebei bij onze kraag gegrepen toen we de klas binnen wilden gaan. “Wat had ik nou gezegd!” riep de juffrouw kwaad. We moesten de rest van de les op de gang staan. We snapten er niks van. Ze kon ons beslist niet gezien hebben. Iemand moest ons verraden hebben. We keken door het gangraam de klas in, maar we zagen niemand die stiekem zat te gniffelen. Wie was de verrader?

Om twaalf uur ging de schoolbel en terwijl de rest van de kinderen naar huis mocht, werden wij naar binnen geroepen. We moesten voor straf een half uur nablijven. Mijn moeder stond buiten op mij te wachten en kwam na vijf minuten de klas binnen om te kijken waar ik bleef. De juffrouw vertelde dat ik een half uur moest nablijven. “En wat denkt u? Dat ik ook een half uur nablijf? Ik heb nog meer kinderen thuis. U verzint maar een straf binnen schooltijd. Ik neem die jongen nu mee naar huis” sprak mijn moeder. Ze pakte mijn hand en trok me de klas uit.

Buiten op het schoolplein zei ze: “Dat doe je nooit meer en de volgende keer ga je uit de rook staan. Je stinkt een uur in de wind.”

De wulp van 1961

Gisteren fietste ik van Wassenaar naar Voorschoten toen ik opeens in een weiland naast de weg in de verte op een paaltje een wulp zag staan. Ik herkende het beest onmiddellijk. Het is een vogel die hoog op de poten staat. Hij behoort tot de zogenaamde steltlopers. Hij is vooral te herkennen aan zijn lange kromme snavel. “De snavel van de wulp wijst naar zijn gulp” is een beetje raar ezelsbruggetje. In Nederland komt hij vooral in het waddengebied voor. Bij ons in de omgeving zijn ze wat zeldzamer. Ik heb nog geprobeerd met mijn mobieltje sterk ingezoomd een foto te maken maar verder dan dit wazige plaatje kwam ik niet.

wulp foto

Wulpen zijn interessante vogels. Als ze gaan broeden dan moet het mannetje behoorlijk aan de slag. Hij maakt een stuk of vier kuiltjes in een weiland waaruit het vrouwtje er vervolgens eentje uit kiest. Dat wordt dan het nest. (Dat proces moet efficienter kunnen zou je zo zeggen.) Het mannetje zit sowieso een beetje onder de plak, want als de eieren uit komen – meestal een stuk of vier –  dan gaat het vrouwtje er soms direct vandoor en laat dan de zorg voor de kleine wulpjes over aan het mannetje. Ze vertrekt dan alvast naar het zuiden of bemoeit zich er gewoon niet meer mee.

Niet dat het mannetje daarna nog veel aan de opvoeding doet – de jonge beestjes moeten bijvoorbeeld zelf hun eten zoeken – maar hij geeft ze nog wel wat warmte en beschermt ze tegen gevaar. Kraaien, reigers, kiekendieven en ander boeventuig van gelijke grootte worden door de wulp aangevallen. Zijn de aanvallers te groot, dan doet hij iets slims. Op een duidelijk zichtbare plek voor de aanvaller doet de vader-wulp alsof hij gewond is en gaat op de grond liggen kronkelen. De aanvaller ziet een gemakkelijke prooi en gaat er op af. Maar wanneer de aanvaller vlakbij is, vliegt vader-wulp opeens op en vliegt dan wat verder weg van het nest af en herhaalt daar dezelfde actie. Net zo lang totdat de vijand ver weg genoeg van het nest is. Een slimme vogel dus.

Wie nu denkt, goh hij weet er veel van, hij is een echte vogelkenner, heeft het mis. Het bovenstaande heb ik net gelezen op internet en het feit dat ik direct de wulp herkende komt door de zomerpostzegels van 1961. Dat zit zo. In 1961 verzameld ik als klein jongetje postzegels (en ook suikerzakjes, sigarenbandjes, sleutelhangers, lucifermerken en speldjes.) Mijn vader en mijn twee oudere broertjes spaarden ook postzegels. Mijn oudste broer had net zoals mijn vader een echt DAVO-postzegelalbum. Mijn andere broer en ik moesten het doen met een postzegelstockboekje, waarin we onze zegels stopten. Mijn vader had bijna alle postzegels van Nederland. Hij miste alleen een paar dure oude zegels. Als er nieuwe postzegels uitkwamen, dan kocht hij een setje om zijn verzameling bij te houden. Zo ook in de zomer van 1961 toen er een serie met nieuwe zomerzegels uitkwamen. Maar deze keer kocht hij niet alleen een setje voor zichzelf maar ook één voor ons.

’s Avonds na het eten en de afwas verraste hij ons daarmee. Op tafel lagen opeens de nieuwe zomerzegels. “Jongens, niet alleen voor mij, maar ook voor jullie een setje. Ze zijn mooi hè.” Vol ongeloof staarden we naar de tafel. Daar lagen van elke zomerpostzegel een blokje van vier zegels met allerlei vogels.

wulp blokDe zomerzegels van 1961

Voorzichtig ging mijn vader ze los scheuren. Bij de zegels van 4 cent en die van 6 cent ging dat allemaal goed, maar bij die van 8 cent – een groene zegel met een wulp er op – ging het mis. Mijn vader scheurde verkeerd, waardoor er een hoekje met een stuk van de kartelrand van één van de zegels werd afgescheurd. “Ai” zei mijn vader, “Oeps” zei mijn moeder. Goede raad was duur (8 cent + 4 cent toeslag) en na enige aarzeling werd besloten dat het mooiste exemplaar in het album van mijn vader verdween, dat de twee overige gave exemplaren naar mijn broers gingen en dat ik het exemplaar kreeg met het hoekje er af.

wulp 2xZo zag het er toen ongeveer uit. Links een goed exemplaar, rechts mijn exemplaar met een beschadigd hoekje.

Ach joh, daar zie je haast niks van” zei mijn moeder troostend. Maar ik zag het wel en niet alleen ik, maar anderen ook. Bijvoorbeeld de vader van een vriendje die ik de volgende dag vol trots mijn nieuwe zegels liet zien. Jaloers keek mijn vriendje naar mijn vogelzegels en riep toen zijn vader erbij. “Papa, moet je kijken, Martin heeft de nieuwe zomerzegels.” Zijn vader kwam kijken, wierp er een blik op en wees toen naar de wulpzegel: “Die is beschadigd, die is niks meer waard.” sprak hij. Mijn vader scheurde er per ongeluk een hoekje van af” stamelde ik. “Ja, dat scheuren moet je ook heel voorzichtig doen” sprak de vader hoofdschuddend en liep weg.

Jarenlang heb ik in mijn postzegelboekje naar een wulp zonder hoekje zitten kijken. Hoe ik ook keek, als eerste zag ik altijd dat hoekje (ok, ik zag het hoekje dus niet.) Maar zoals Cruijff al zei: “Elke nadeel heeft een voordeel”. Sindsdien herken ik in de natuur een wulp altijd direct.

Flipje Tiel en Einstein in Pompeï

Onlangs waren we in Napels waar we ook het ‘Museo Archeologico Nazionale’ bezochten. Dit museum bevat veel mozaïeken en fresco’s die afkomstig zijn uit Pompeï en Herculaneum. Op twee van die dingen zagen we tot onze verrassing bekende ‘hedendaagse’ figuren staan. Zo kan je op onderstaande afbeelding niet alleen de Vesuvius zien zoals hij er uitzag voor de uitbarsting van 79 na Christus, maar ook Flipje Tiel!

Flipje Tiel

Voor wie Flipje Tiel niet kent, dat was een reclamefiguurtje van een Tielse jamfabiek van vroeger. Er verschenen in mijn jeugd ook allerlei boekjes van die je kon kopen met behulp van zegeltjes die op de jampotten zaten. Ik verslond als klein jongetje de boekjes (en de jam).

Flipje Tiel 2

Ook onderstaand tegelplateau was opmerkelijk.

einstein

Wat deed Einstein 2000 jaar geleden in Pompeï?