Categorie archief: Jeugdherinneringen

1958 (toen was geluk heel gewoon)

Je zou het niet zeggen maar ik ben al 62 jaar oud. Nu zou ik deze onthulling kunnen laten volgen door een relativerende wijze spreuk over ouderdom, waaruit zou blijken dat ik eigenlijk nog heel jong ben, maar dan komt u ongetwijfeld met Aristoteles aanzetten met zijn “Spreken in spreuken past de ouderdom”, dus dat doe ik maar niet.

Ik ga gewoon terug naar 1958. ‘Toen was geluk heel gewoon’ zouden Koot en Bie, en in hun navolging Gerard Cox, zingen. Wacht eens even, dat ging over 1948; – zie je wel dat ik nog jong ben zeg ik; zie je wel dat hij oud is, hij haalt jaartallen door elkaar zegt u. Maar goed, terug naar 1958 dus, dit aan de hand van een drietal foto’s.

De eerste foto stamt uit de winter van 1958. Ik zit hier samen met mijn twee broertjes op de slee. Ik zit voorop. Het was koud, erg koud.

00000 1 winter 1958

Helaas heb ik niet de foto die mijn vader hierna nam. Daar zat ik alleen op de slee. Mijn broertjes waren op dat moment sneeuwballen aan het gooien. Mijn vader zei dat ik heel stil moest zitten en vooral niet moest bewegen. Hij nam een foto en ging toen naar mijn broertjes toe om hen te fotograferen. Ik bleef zitten. Doodstil. En het was koud, erg koud.

Even later gingen mijn broertjes en mijn vader naar binnen waar de kolenkit paraat stond. Ik zat nog stil op de slee. En het was koud, erg koud.  Zoals mijn moeder later zei, dacht mijn vader dat ik al naar binnen was gegaan en bij mijn moeder in de keuken was. Dat was niet zo. Ik zat nog steeds op de slee. En het was koud, erg koud.

Het zal een minuut of tien geduurd hebben. Toen kwam mijn moeder de kamer binnen en vroeg aan mijn vader: “Waar is Martin?” Hij keek geschrokken naar buiten. Daar zat ik, op de slee. Het was koud, erg koud. Mijn moeder gaf een ijselijke kreet – heel toepasselijk in dit kader –  en snelde naar buiten en haalde me naar binnen. Terwijl ze probeerde om mij warm te krijgen, kreeg mijn vader gigantisch op zijn kop. Terecht. Zelf kan ik me het voorval overigens niet herinneren – wat ook wel logisch is omdat ik toen nog maar 2,5 jaar oud was – maar mijn moeder vertelde het later bij het zien van de foto altijd in geuren en kleuren. En elke keer kreeg ik het koud, erg koud.

Foto 2. Deze stamt uit de zomer van 1958. Ik ben hier drie jaar oud.

00000 1 zomer 1958

Ik sta hier samen met mijn broertjes bij een tent die we zelf hadden gemaakt. Zo te zien ben ik aan het kijken of er op het kleed ook een plekje voor mij is. Op de achtergrond is een stoeltje te zien. Waarschijnlijk heb ik daarop gezeten en heb toezicht op het bouwen gehouden.

Hoewel wij heel vaak tenten bouwden, gingen mijn ouders nooit met ons kamperen. Met vakantie gingen we altijd naar een huisje op een vakantiepark ergens in Nederland.

(Pas dertig jaar later, in 1988, ging ik samen met Marianne voor het eerst kamperen. We zouden dat jaar naar Amerika op vakantie gaan en daar ook kamperen. Maar eerst gingen we voor de zekerheid nog een weekje ‘proefkamperen’ in Frankrijk. De allereerste nacht voelde ik hoe iets in mijn rug zat te porren. Ik dacht dat het Marianne was maar zij zei dat ze het niet was. Toen we later de tent gingen opbreken, kwam onder het grondzeil, ongeveer op de plek waar ik lag, een verse molshoop te voorschijn, althans de aanzet daartoe.)

Foto 3. Deze foto stamt ook uit de zomer van 1958. Hier zit ik samen met mijn oudste broer bij de zandbak.

00000 1 zomer 1958 2

Het gaat hier echter niet om de zandbak maar om wat daar achter te zien is, die boom en de grond daar achter. Dat was mijn tuintje. Mijn ouders vonden het een goed idee dat we allemaal een eigen tuintje hadden. Konden we van de natuur leren.

Ik had als jongste het slechtste plekje, onder een boom met veel boomwortels en schaduw. Veel wou er dan ook niet groeien, maar ik had wel de mooiste plant van allemaal: een blauwe hyacint. Die had ik een keer zien staan op een stuk grond waar vroeger een boerderij had gestaan. Ik had hem uitgegraven en hem in mijn tuintje geplant. Wonder boven wonder sloeg hij aan en tot mijn grote vreugde kwam hij het volgende jaar weer terug. Maar verder groeide er eigenlijk niks. Een echte tuinier ben ik dan ook nooit geworden. Maar blauwe hyacinten vind ik nog steeds mooie planten.

Tot zover 1958. Toen was geluk nog heel gewoon.

Weglopen

Op internet zag ik een stukje over ‘Wim is weg’, mijn favoriete boekje (nummer 35) uit de Gouden Boekjes-reeks. Het gaat over een jongetje dat voor zijn verjaardag een driewieler krijgt en daarmee naar Spanje wil fietsten “[…] Maar papa en mama weten daar niets van. Die zijn ongerust. Wim is weg. Papa belt de politie op. Hij zegt: Er is een jongetje weg. Ons jongetje. Hij heet Wim.”

Spoiler-alert. Er begint een grote zoekactie. “De radio zegt: extra politiebericht. De mensen thuis luisteren. Er is een jongetje zoek, zeggen ze. Wat erg”. In stad en land wordt met schijnwerpers en zaklantarens naar Wim gezocht. Uiteindelijk wordt hij slapend midden in het bos gevonden en wordt Wim teruggebracht naar zijn ouders.

Het stukje over ‘Wim is weg’ deed me er aan denken dat ik als achtjarig jongetje ook een keer van huis ben weggelopen. Nee, dat was niet geïnspireerd door ‘Wim is weg’. Het was naar aanleiding van een ander boek over weglopen dat ik had gelezen. Dat spannende boek ging over een jongen die een weggelopen prinses tegen kwam. Zij was weggelopen omdat ze het keursleven van prinses zijn zat was. De jongen besloot met haar mee te gaan en liep ook van huis weg.

Onderweg beleefden ze allerlei avonturen. Zo waren er twee schurken die de prinses wilden ontvoeren. Uiteindelijk liep het goed af en keerden de prinses en de jongen allebei weer terug bij hun ouders. “Het is een deugniet maar met een gouden hartje” sprak de moeder van de jongen snikkend toen de koning de jongen thuis kwam brengen en zij hem weer in de armen kon sluiten.

Ik wilde ook wel zo iets spannends beleven en op een warme woensdagmiddag besloot ik om op avontuur te gaan. We woonden in die tijd in Apeldoorn aan de Jachtlaan, niet zo ver van paleis Het Loo af. Ik pakte mijn fietsje, zei tegen mijn moeder dat ik een stukje ging fietsen – ze gaf mij een appel mee –  en fietste naar het paleis om te kijken of daar in de buurt soms een wegelopen prinses rond liep. Nederland telde in die tijd vier prinsessen in de leeftijd van 16 tot 23 jaar, maar blijkbaar had geen van hen de behoefte om samen met een achtjarig jongetje weg te lopen.

00000 beatrix1948, een tienjarige prinses Beatrix in de tuinen van paleis Het Loo.

Nadat ik mijn appel had opgegeten besloot ik om dan maar in mijn eentje zonder prinses naar Vaassen, een plaats vlakbij Apeldoorn, te fietsen. Ik kende Vaassen uit het liedje “Palm, palm paasen, de wind komt uit Vaasen, en komt die niet uit Vaassen, dan komt die ergens anders vandaan.” In die tijd hadden de liedjes nog inhoud.

Aangekomen in Vaassen wist ik het niet meer. Eigenlijk had ik helemaal niet zo de behoefte om weg te lopen. Ik besloot dan ook om om te keren en weer naar huis terug te fietsen. Onderweg merkte ik dat mijn achterband wat zacht was. Bij een benzinestation vroeg ik of ik er mijn band mocht oppompen. De man wees me naar een luchtpomp. Het was een pomp om autobanden op te pompen, maar ik kon hem ook wel voor mijn fiets gebruiken zei hij. Ik had geen flauw idee hoe lang ik de pomp op het ventiel moest laten zitten met als gevolg dat ik dat veel te lang deed en mijn band veel en veel te hard oppompte. Die keiharde bolle achterband fietste bijzonder ongelukkig en ik was dan ook blij toen ik weer thuis was.

Ik zette de fiets tegen de muur van het huis – hij stond daar lekker in het zonnetje – en ging naar binnen. Mijn moeder had me nog niet gemist en viel me dan ook niet snikkend in de armen. Wel gaf ze me een glas limonade. Terwijl ik dat opdronk hoorde ik buiten een enorme knal. Mijn moeder en ik gingen kijken. Het was mijn achterband. Die was met een luide knal uit elkaar geknald. Verbaasd keek mijn moeder naar mijn fiets. Ik durfde niet op te biechten dat ik hem misschien wat te hard had opgepompt want dan zou ik ook moeten opbiechten dat ik weg was gelopen. Toen mijn vader aan het einde van de middag thuis kwam keek hij hoofdschuddend naar mijn band. “Die kan ik niet meer plakken” zei hij, “Wat is er gebeurd?”. “Geen idee” zei ik, “hij knalde opeens”.

Moraal van dit verhaal: laat uw kinderen uit de bibliotheek geen boeken lenen over kinderen die samen met een prinses weglopen. Kijk ze eerst zelf eerst even door. Voor je het weet kost je het een nieuwe achterband.

00000 boeken

Spelfout

Op de site van het Nationaal Archief zag ik een aantal foto’s staan van de Beatles die in 1964 een tweedaags bezoek aan Nederland brachten.  Op Schiphol werden ze ontvangen door meisjes in Volendammer klederdracht. “This must be Holland” . Ze kregen een Volendammer muts opgezet, daarmee aangevend “We love Holland”.

beatles in Holland

beatles in Holland 2Foto’s Hugo van Gelderen; Anefo; Nationaal Archief 

Na aankomst reisden The Beatles door naar Hillegom, waar ze in Treslong voor een programma van de VARA een vijftal nummers playbackten (She Loves YouTwist and ShoutRoll Over BeethovenLong Tall Sally, en Can’t Buy Me Love.)  Ook werden ze geïnterviewd door Berend Boudewijn. Herman Stok verzamelde de vragen van de fans in de foyer en gaf die door aan Berend Boudewijn. Ringo Starr ontbrak. Zijn amandelen moesten worden geknipt. Hij werd tijdens de tournee vervangen door ene Jimmy Nichol.

Na het optreden in Hillegom vertrok de band naar Amsterdam waar ze verbleven in het Doelen Hotel.  De volgende dag maakten ze ’s morgens een rondvaarttocht door de Amsterdams grachten. De KRO-radio zond vanaf de rondvaartboot de tocht live uit. Op de kades en bruggen stonden duizenden fans. Sommige sprongen in het water waar de politie ze er met bootjes uitvisten.

beatles in Holland 5foto Jac de Nijs; Anefo; Nationaal Archief

beatles in Holland 4foto Hugo van Gelderen; Anefo; Nationaal Archief

Daarna vertrokken de Beatles naar Blokker, niet de winkel maar een plaats in Noord Holland, waar ze in de Veilinghal twee door Radio Veronica georganiseerde concerten gaven.  Door de drukte in Amsterdam arriveerden ze twee uur te laat. Het op het allerlaatste moment georganiseerde middagconcert vond plaats in een halflege zaal. Het avondconcert daarentegen was wel volledig uitverkocht. In het voorprogramma stonden onder andere Karin Kent en Ciska Peters.

Even tussendoor, bij het roemruchte concert van de Rolling Stones datzelfde jaar in Scheveningen (het concert werd na vier nummers vanwege ongeregeldheden afgebroken) stond de jonge bandparodist André van Duin in het voorprogramma.

beatles in blokkerThe Beatles in de Veilinghal; foto Jac de Nijs; Anefo; Nationaal Archief

De volgende morgen vertrokken de Beatles uit Nederland en vlogen ze door naar Denemarken. Vanwaar nu deze blogpost over de Beatles? Vanuit nostalgie maar vooral vanwege deze foto.

beatles in Holland 3Foto Harry Pot; Nationaal Archief. 

Het zijn fans die op Schiphol op de Beatles staan te wachten. Het gaat me hier om het spandoek. Hier moet een klein drama achter zitten.

Mam, heb je een laken voor me? Ik wil een spandoek maken” Na veel soebatten krijg je een oud laken. Vermoedelijk van oma geweest. Vervolgens ben je uren bezig om de naam van de Beatles er zo  netjes mogelijk op te zetten en opeens zie je dat je de naam van je favoriete groep verkeerd hebt gespeld: Beatels. De ontgoocheling op dat moment moet groot zijn geweest.  “Mam, mam, mag ik alsjeblieft, alsjeblieft een nieuw laken?” Nee hoor, ik ben niet gek, verbeter het maar.”

Ik zie het verdriet zo voor me. Je  zet de L nog wel op de goede plaats. Je kleurt alle goede letters zwart en je kleurt de foute L niet in, maar toch, de foute L blijft zichtbaar. Je bent het lachertje van de klas. De hele wereld kan zien dat jij de naam fout heb gespeld.  En tot overmaat van ramp gaan je ouders ook nog mee. Ze staan naast je. “We laten je kleine broertje – hij moet het andere einde van het spandoek vasthouden –  niet alleen naar Schiphol gaan” Maar mam, ik ben er toch.” Nee, wij gaan mee.”. Je moeder met haar grote tas houdt ondanks dat het droog is haar regenkapje op. Je vader met zijn gekke rieten hoed maakt foto’s.  Je doet net alsof ze niet bij je horen.

Wat een kinderleed moet hier achter zitten. Dus als u een bedroefde bejaarde door de straten ziet sjokken, misschien sjouwt hij wel een geschiedenis van een spelfout mee. Heb medelijden met deze persoon.

De tijd schrijdt voort

In 1986 waren Marianne en ik op zomervakantie in Griekenland. We bezochten drie eilanden: Tinos, Paros en Naxos. We vlogen naar Athene en reisden verder met de veerboot. Griekenland zat nog niet in de euro, Nederland trouwens ook niet. De euro werd pas op 1 januari 1999 ingevoerd, Griekenland voegde zich twee jaar later bij de eurolanden.

00000 drachme

In Griekenland betaalde je met drachmen. We hadden nog geen creditcard. Bij het grenswisselkantoor wisselden we in Nederland wat guldens in voor drachmen en verder hadden we eurocheques mee genomen. Deze kon je op het postkantoor verzilveren, ook in het buitenland. Koot en Bie, en ook John Cleese, maakten er reclame voor. Op Paros waren we bijna door ons voorraadje drachmen heen en zochten we een postkantoor op om een eurocheque te verzilveren

We traden het postkantoor binnen en keken onze ogen uit. Het leek wel een markplein met allerlei families, niet voor de balie maar achter de balie. Werken op het postkantoor deed je blijkbaar samen: vader, moeder, kinderen, opa en oma. Iedereen liep er rond. In een hoekje werd gekookt. Het viel nog mee dat er geen kippen en koeien liepen. Voor het verzilveren van de eurocheque moest je ruimschoots de tijd nemen. Iedereen van de familie bekeek het papiertje aandachtig, van opa tot kleinzoon. De cheque ging door vele handen. Uiteindelijk  kregen we onze drachmen en vroegen we ons af hoe in Godsnaam dit proces allemaal goed kon verlopen.

We waren dan ook niet verbaasd dat toen we terug waren in Nederland er nog geen geld was afgeschreven van onze rekening. De volgende maand gebeurde dat ook niet, evenmin als in de maanden daarop. We waren de cheque al bijna helemaal vergeten toen er opeens in januari een bedrag van onze rekening werd afgeschreven. Het was onze cheque van Paros.

Van de week waren we in een speelgoedwinkel. Achter ons bij de monopolyspellen hoorden we hoe een klant van een verkoopster uitleg kreeg over één van de spellen. “Deze heeft geen geld maar je rekent af met een pinpas”. Ze bedoelde niet de aankoop van het spel maar het spel zelf.

00000 monopoly

En monopolyspel zonder geld – “In deze moderne versie van het klassieke Monopoly spel ontvang je je geld in een handomdraai, dankzij de coole elektronische betaalautomaat en de 4 gekleurde bankpasjes” – ach, waar blijft de tijd. Ik vond het al vreselijk dat op een gegeven moment alle bedragen met een factor 100 werden verhoogd. Toen ik het als kind speelde, kostte het gewoon 2 gulden als je op Dorpsstraat, Ons Dorp kwam. Nu moet  je 200 euro pinnen.

Van een eurocheque innen op een Grieks eiland naar pinnen bij Monopoly, de tijd schrijdt voort. Enfin, zoals Heraclitus, een Griekse filosoof 2500 jaar al geleden zei: ” Niets duurt voort behalve verandering.”

Kerstmis in de jaren zestig

Ik laat mijn bogposts haast altijd vergezeld gaan van een afbeelding. Als ik niet zelf een foto heb (of een foto gemaakt door Marianne) dan zoek ik vaak een bijpassende afbeelding in het fotoarchief van het Nationaal Archief. De voornaamste reden dat ik daar zoek, is dat je daar in het uitgebreide keuzemenu kan zoeken op rechtenvrije foto’s. Dat lijkt me wel zo veilig om te doen. Ik heb geen zin om onverwachte rekeningen te krijgen voor royalties.

Omdat ik vandaag geen zin heb om een uitgebreide blogpost te schrijven, dacht ik me er makkelijk vanaf te maken door even snel op de site van het Nationaal Archief een stuk of vijf foto’s te zoeken met als trefwoord ‘kerstmis’. Een blogpost met als thema kerstmis is immers heel toepasselijk voor de tijd van het jaar. Zo gezegd, zo gedaan. Zie hier dus hoe kerstmis in de eerste helft van de jaren zestig werd gevierd.

De vermelde beschrijving bij elke foto is het letterlijke bijschrift van de foto zoals dit vermeld staat op de site van het Nationaal Archief. Het commentaar is wel van mij.

0000 kerst 2

Beschrijving: Nozems en modernisten vieren op hun manier Kerstmis in de poffertjeskraam; Datum 26 december 1960; Fotograaf Gelderen, Hugo van / Anefo

Commentaar: Dit is de oudste van de vijf foto’s. Hij stamt uit 1960. Dat is 57 jaar geleden. De ‘nozems en modernisten’ op deze foto zullen dus, als ze nog leven, nu een jaar of 75 zijn en mopperen op de jeugd van tegenwoordig. Overigens, kerstmis vieren in de poffertjeskraam, ze wisten in die tijd wel hoe ze een feestje moesten vieren.

0000 kerst 3

Beschrijving Prinses Irene, koningin Juliana en prinses Margriet schenken de chocolademelk uit; Datum 23 december 1963; Fotograaf Pot, Harry / Anefo

Commentaar: Koningin Juliana schonk met kerstmis elk jaar warme chocomelk voor haar personeel op paleis Soestdijk. Ik moet bij het zien van deze foto direct denken aan de Stalmeester- conference van Wim Sonneveld:

Een echt koninklijke drank. En daar mag ik dan graag een vel op zien. Een koninklijk vel. Ik schaam me er niet voor het te vertellen: ’t Vorig jaar heb ik dat vel uit mijn beker bewaard. En het laten inlijsten. ’t Hangt nu thuis boven een trumeau in de hal. En elke keer als ik er langs kom, dan gaat er iets door me heen. Dan denk ik. verdomme, het leven is nog waard om geleefd te worden. En zo is het dan ook op die avond in het paleis. Allemaal door elkaar Heel gewoon en menselijk. En zo is het goed, en zo moet het blijven, – eens per jaar.”

De conference is uit 1973. Wim Sonneveld overleed een jaar later. Dat is ook al weer meer dan veertig jaar geleden. De helft van de Nederlanders kent hem misschien alleen nog maar van het  lied “Het dorp”. Dit jaar nummer 62 in de top 2000 van NPO Radio 2.

0000 kerst 5

Beschrijving Volendammers halen hun kerstboom in huis; Datum 21 december 1964; Fotograaf Nijs, Jac. de / Anefo

Commentaar: Tegenwoordig zie je in Volendam weinig mensen meer in klederdracht. Zelfs Jan Smit draagt het niet. Degenen die vandaag de dag zich nog het vaakst in klederdracht steken zijn toeristen: “U wordt vrolijk van onze foto’s, maar ook van onze prijzen.” Kerstbomen worden daarentegen nog wel volop verkocht. Nederlanders schijnen bij elkaar jaarlijks zo’n 2,5 tot 3 miljoen kerstbomen te kopen. En nu we nu toch bezig zijn met nutteloze feitjes, Nederland telt naar schatting zo’n 162 miljoen bomen (wereldwijd schijnen er 3000 miljard bomen te zijn) en nee, dat zijn niet allemaal kerstbomen.

0000 kerst 4

Beschrijving Kerstmis nadert; jonge vrouw toont grote kerstballen; Datum 13 december 1965; Fotograaf Kroon, Ron / Anefo

Commentaar:  Het komt misschien door al die #MeToo discussies, maar ik vindt deze foto in combinatie met het bijschrift toch iets seksistisch hebben. En nee, dat ligt beslist niet aan mij:  “Een psychiater probeert een man te diagnosticeren met behulp van de beroemde Rorschachtest (de inktvlekkenmethode) Hij laat zijn patiënt een afbeelding met een inktvlek zien en vraagt de patiënt om het eerste te zeggen dat er bij hem opkomt. ‘Waar doet dit u aan denken?’ ‘Aan seks, dokter.’ ‘En dit?’ De dokter laat een nieuwe abstracte inktvlek zien. ‘Aan seks, dokter.’ ‘Aha, en deze?’ ‘Weer aan seks, dokter.’ ‘Eh, u denkt kennelijk erg veel aan seks?’ ‘Ik? Wie laat hier al die vieze plaatjes zien?!”

0000 kerst 1

Beschrijving: Kerstmis 1965, kind bij kaarsjes; Datum 21 december 1965; Fotograaf Kroon, Ron / Anefo

Commentaar:  Hé, dit beeld herken ik. Brandende kaarsjes op tafel met kerst. Dat hadden wij vroeger thuis ook. Zie hier mijn twee broertjes en ik in 1961. Ik zit bij mijn moeder op schoot.

0000 kerst 0

Er zijn allemaal van die heerlijk nostalgische details te zien. Rechts is nog net een stukje van de kolenkachel te zien. “En binnen stond de kolenkit paraat” Op de kast achter staat een theemuts en onze radio. Die heeft later nog jaren in mijn slaapkamer gestaan. Meestal luisterde ik ’s avonds naar Radio Luxemburg op de 208 middengolf. Radio Veronica op de 192 meter viel bij ons in het oosten ’s avonds altijd weg.

Mijn oudste broer heeft een vreselijk stel sloffen aan, maar misschien zijn het wel heel moderne schoenen, net zoals minister De Jonge ze nu draagt. (Het kan natuurlijk ook zijn dat minister De Jonge altijd sloffen draagt en wij maar denken dat hij moderne schoenen aan heeft.)

Tot zover deze blogspot vol nostalgie, het zijn nu eenmaal de donkere dagen voor kerst. Al met al is het toch nog een heel stuk geworden.

Kerstkaarten

Ik was maandag in de kamer de ramen aan het lappen – je bent huisman of niet – toen ik een kennis zag komen aanfietsen. Ze was kerstkaarten aan het rondbrengen. Ik nam de kerstkaart even persoonlijk in ontvangst en zei dat de kerstkaart voor hun nog op de tafel lag. “O, geef maar mee” zei ze. “Mooi niet” antwoordde ik “Want anders ga je straks tegen iedereen zeggen die vraagt of jullie een kerstkaart van Martin en Marianne hebben gekregen, ja dat wel maar ik moest hem wel zelf komen ophalen.” Ik heb hun kerstkaart ’s middags bij hen in de bus gestopt.

Ach kerstkaarten, nou moet ik eerlijk zeggen, dat we daar vroeger meer tijd in staken. Zo knutselden we soms zelf een kerstkaart in elkaar. Dit was bijvoorbeeld onze kerstkaart van 1991.

000 kerstkaart 1991

Vooral die ingekleurde sterretjes – wel binnen de lijntjes blijven – zien er zeer professioneel uit.  En dit was de kaart van 1999:

000 kerstkaart 1999

Marianne was wat minder enthousiast over deze kaart dan ik. Daarom ter compensatie hieronder onze allereerste gezamenlijke kerstkaart uit 1987. Ach wat was ik nog jong en atletisch.

000 kerstkaart 1987

De allereerste keer dat we gezamenlijk op een kerstkaart stonden was een jaar later. Zie hier ons in een kerstbal.

000 kerstkaart 1988

Later toen de kinderen kwamen, moesten we natuurlijk onze familie en kennissen verwennen met kaarten met daarop onze kinderen. “Kijk eens, wat voor een schattige kinderen we hebben!” Ik zal u deze kaarten besparen. Nou vooruit, toch eentje. Deze stamt uit 1993.

000 kerstkaart 1993

Dit jaar hebben we ons er een stuk gemakkelijker van afgemaakt. We hebben een doosje kerstkaarten van Unicef gekocht en bij de HEMA hebben we een kaart laten afdrukken met een foto van een sequoiaboom in de sneeuw.

Mocht u dit jaar echter nog geen kerstkaart van ons hebben ontvangen, dat ligt dat aan POSTnl. Die zijn altijd traag. Mocht u na een tijdje nog steeds geen kaart hebben ontvangen, dan heeft de Post hem zoek gemaakt. U kunt in dat geval het beste een klacht bij de Post indienen en één van bovenstaande kaarten afdrukken. Op de achterkant dan gewoon even ‘Martin en Marianne’ schrijven.

 

Als ik dood ben

1.

Het was omstreeks het jaar 2000. Ik stond om twaalf uur op het schoolplein op mijn twee dochters te wachten. Groep vier van de oudste dochter was nog binnen, maar de kinderen van groep twee van de jongste kwamen al naar buiten. Mijn dochter liep samen met een ander meisje naar me toe.

Vader van Marijke” sprak het andere meisje. “Ja?” antwoordde ik. “Als u dood bent, dan mag Marijke een hond hè?” Ik keek haar onderzoekend aan. “Ja” zei ik. “Als ik dood ben, mag Marijke een hond.”

Marijke wilde graag een hond maar omdat ik allergisch ben voor honden- en kattenharen zat dat er niet in. Gekscherend had ik tegen haar gezegd dat als ik dood was, dat ze dan wel een hond mocht. Ze had dat blijkbaar tegen de andere kinderen in de klas gezegd en die waren nu al aan het bespreken wat voor een hond het moest zijn. Enfin, vooralsnog leefde ik nog. Maar met die schoolkinderen moest ik oppassen. Dat was me wel duidelijk. Niet de rug toedraaien.

00 honddJuli 1957; schoolkinderen met honden; fotograaf  Joop van Bilsen; Anefo; Nationaal Archief.

2.

De oudste dochter was van de week naar de crematie van een vader van iemand van haar studievereniging. Op de terugweg kwam ze even langs. De crematie had haar blijkbaar tot nadenken gebracht, want tijdens een kopje thee vroeg ze opeens: “Pap, als jij dood gaat, wie moet er dan spreken tijdens jouw begrafenis?” “Uh? Huh? Duh?”

 Ach, wat maakt het ook uit. Er komt toch geen hond.

Blaasvoetbal

Gisteren fietste ik met een omweggetje heen en weer naar Leiden (33km). Onderweg maakte ik twee tussenstops. Bij de Gamma ging ik op zoek naar wat klusgereedschap, maar helaas, de klusdrop was uitverkocht. Bij een kringloopwinkel liep ik even naar binnen om te kijken of ze nog een originele Vermeer in de aanbieding hadden, maar dat was niet het geval. Wel zag ik er een doos met een blaasvoetbalspel staan, “met 4 harde plastic blaaspijpjes!” (Op de deksel van de doos staan overigens zeven kinderen afgebeeld met een blaaspijpje; de illustrator was wat te enthousiast zullen we maar zeggen.)

Blaasvoetbal

Dat ik daar een doos met blaasvoetbal zag liggen was wel sterk. Er zijn dagen bij, zelfs jaren, dat ik niet aan blaasvoetbal denk, maar toevallig had ik eerder die dag ook al aan blaasvoetballen moeten denken en nu zag ik hier dus opeens zo’n doos staan.

Dat ik eerder die dag aan blaasvoetbal moest denken, kwam door een bericht dat ik las op de site van de NRC over het overlijden van de 74-jarige Jean-Philippe Smet. Nee, dat is geen oud-blaasvoetbalinternational. Jean-Philippe Smet was de echte naam van de Franse zanger Johnny Hallyday, vooral wereldberoemd in Frankrijk. “Daarbuiten werd hij soms spottend aangeduid als ‘de grootste rock-ster van wie u nog nooit hebt gehoord’, aldus het artikel in de NRC.

Johnny Hallyday

(Klik op de afbeelding om bij de clip op YouTube te komen.)

Ja? En wat heeft dat met blaasvoetbal te maken? Geduld, dat komt. In het artikeltje stond namelijk ook het volgende te lezen: “In Nederland had hij begin jaren zestig twee hits met ‘Pour moi la vie va commencer’ en ‘Tes tendres années [….] Ze stonden bovenaan de top-10 van het radioprogramma Tijd voor teenagers (de Top-40 bestond toen nog niet). Wel werd Tes tendres années hier al snel verdrongen door een Nederlandse bewerking: het door Willeke Alberti gezongen Spiegelbeeld.”

spiekgelbeeld

Overigens was de versie van Johnny Hallyday ook al een vertaling en wel van ‘Tender Years’ waarmee een zekere George Jones in 1961 in Amerika een countryhit had. Over deze George Jones valt in de Wikipedia te lezen: “Naast zijn muzikale carrière kende Jones een roerig leven. Hij haalde dikwijls de krantenkoppen met berichten over dronkenschap, diverse relaties (waaronder zijn huwelijk met Tammy Wynette) en geweld. Ook miste hij vele optredens, wat hem de bijnaam “No Show Jones” opleverde”.

Maar goed, nu dwalen we wel heel erg ver af, zo komen we nooit bij dat blaasvoetbal. Daarom terug naar de versie van Willeke Alberti. Zij is namelijk de link met het blaasvoetbal. We verplaatsen ons nu even naar 1963. Ik was acht jaar oud en zou met een vriendje gaan voetballen. Het regende echter en daarom speelden we binnen een spelletje blaasvoetbal (A ha! Daar hebben we het blaasvoetbal.) Hij had een oudere zus van een jaar of zestien en die was ook in de kamer. De radio stond aan. Het was zo’n grote bruine kast – mijn ouders hadden ook zo’n radio, net zoals Marianne haar ouders; vermoedelijk verkochten ze in die tijd maar één type radio – en de omroeper (zo werden vroeger disjockeys genoemd; dit voor de jongere lezertjes) kondigde het nummer ‘Spiegelbeeld’ aan.

De zus zette de radio wat harder en begon het nummer luidkeels mee te zingen. Geboeid zat ik naar haar te kijken. Ondertussen blies mijn vriendje met veel spuug het balletje in mijn doel. “Hé opletten joh”, zei mijn vriendje.

Op de een of andere manier zit er sindsdien in mijn geheugen een vakje met daarin de combinatie ‘Willeke Alberti – Spiegeldbeeld – blaasvoetbal’ opgeslagen. Heel nuttig, want van die kennis profiteer ik 54 jaar later nog. Waarmee? Nou gewoon, het stelt me in staat om dit stukje te schrijven. Ok, misschien toch niet zo nuttig.

Spiegelbeeld, ik kan je haten, want je geeft geen dag terug / Waarom gaan toch die jaren als je jong bent zo vlug / ‘k Ben wel jong, maar er is toch al zoveel herinnering / Spiegelbeeld, uit al die jaren vergeet ik geen ding

Maisson de Bonneterie

Dit is mijn oudste dochter bijna vijfentwintig jaar geleden. Lief hè.

dochter 1

En dit is ze ook, toen ze hoorde dat Go Ahead Eagles, mijn favoriete voetbalclub, weer eens had verloren.

dochter 2

Het gaat hier echter niet om de dochter maar om wat ze aan heeft, dat schattige pakje. Ik heb het ooit eens gekocht bij Maisson de Bonneterie in Den Haag. Ik liep een keer toevallig de winkel binnen en zag het daar in de uitverkoop liggen. Ik was direct verkocht. En het pakje ook, zonder enig overleg met Marianne, iets wat ik anders nooit zou durven te doen. Alle kinderkleding uit die tijd is al lang weg, maar dit pakje niet. Dat heb ik bewaard. Dan kunnen ooit de eventuele kleinkinderen het nog eens aan. Al heb ik geen flauw idee waar ik het heb gelaten, misschien hebben de motten het ondertussen wel opgegeten. Aargh!

Maisson de Bonneterie was een modewarenhuis. In Den Haag zat het in een statig pand in hartje centrum.

bonneterie winkelFoto PVT Pauline; Wikipedia

Het gebouw omvatte  vier verdiepingen met een statig trappenhuis en een lift. Roltrappen zaten er niet in. Op de bovenste verdieping zat een golfafdeling, maar omdat wij alleen maar minigolf speelden, kwamen we daar nooit. Wie daar wellicht wel kwamen, waren de koninginnen Wilhelmina, Juliana en Beatrix, want de Bonneterie was hofleverancier.

De zaken gingen echter slecht en in augustus 2014 sloot Maisson de Bonneterie in Den Haag haar deuren. Tegenwoordig zit er een Hennes & Mauritz (H&M) in, de zoveelste vestiging van deze winkelketen in Den Haag. Van de week liepen we er even naar binnen. In het pand zaten nu ook roltrappen. Buiten hing aan de muur overigens nog steeds de plaquette waarop vermeld stond dat het hofleverancier was.

bonneterie

Ik vermoed echter dat de huidige koningin hier haar kleren niet  koopt.

Oom Klaas

Ruim dertig jaar geleden kwam ik in het leven van Marianne. Op een gegeven moment was de familie nieuwsgierig wie toch die Martin was. Marianne vond dat het er maar eens van moest komen en toen haar zus jarig was, reisden wij af naar Groningen, de stad waar haar zus en zwager woonden. De trein had vertraging en toen wij de overvolle huiskamer binnen liepen, zat deze al helemaal vol met familie en vrienden.

Niet direct kijken, maar daar is Marianne met haar vriend.” Iedereen keek.

Ik gaf iedereen een stevige hand – Marianne had mij op het hart gedrukt geen slappe handjes te geven; ik had blijkbaar toen ik aan haar werd voorgesteld een slap handje gegeven – en kreeg daarna een kop koffie in handen gedrukt. Haar vader vertelde een leuk verhaal over iets wat Marianne had gedaan toen ze klein was – ik geloof niet dat Marianne op dat verhaal zat te wachten – en haar moeder keek ondertussen of ik er wel om lachte. Ik antwoordde dat je met Friese kinderen – haar ouders woonden in Harlingen – niet moest spotten. Marianne is in Uithuizen geboren zei haar vader. “Dat ligt niet in Friesland?” vroeg ik. Nee, dat lag in Groningen. Ik kreeg opeens de dringende behoefte om de wc op te zoeken. Ik vroeg waar het toilet was. Dat bleek buiten te zijn, in een houten hokje pal achter het huis – het was een oud klein arbeidershuisje. Terwijl ik buiten naar het hokje liep, keek ik even door het raam naar binnen. Recht in het gezicht van zo’n twintig mensen die allemaal naar buiten keken.

Wie er niet bij waren die dag, waren haar oom Klaas en tante Rinnie, een zus van haar moeder. Toen we een andere keer weer in Groningen waren, besloot Marianne om een bezoek aan haar oom en tante te brengen. Dan konden die mij ook leren kennen. Haar oom en tante woonden in Winsum. We leenden een stel fietsen van haar zus en zwager en vertrokken richting Winsum. Een combinatie van tegenwind (mijn verklaring; het waait veel in Groningen) en mijn conditie (Marianne haar verklaring) zorgde er voor dat we over die afstand van ongeveer 15 km een uur deden. Oom Klaas deed open en keek naar mijn bezwete voorhoofd. “Geen fietser” zag ik hem denken.

Tante Rinnie had een taart gebakken met appels uit eigen tuin. “Lekker” zei ik even later met de mond vol. Marianne keek mij afkeurend aan. Niet met volle mond praten, leek ze te fluisteren. Ik wilde nog een hap nemen maar toen ik die met mijn vorkje van mijn taartpunt probeerde af te ‘snijden’, viel het stuk met een groot boog op de grond. Op het nieuwe kleed. Tante Rinnie zei dat het niet gaf. Oom Klaas stond stoïcijns op en haalde een stoffer en blik. “Wil je nog een stukje” vroeg tante Rinnie. Aan het gezicht van oom Klaas kon ik zien, dat hij dat geen goed idee vond. Wat hij wel een goed idee vond, was het voorstel van tante Rinnie dat hij mij maar even de boerderij moest laten zien. Oom Klaas en tante Rinnie woonden nu in het dorp maar hadden vroeger een boerderij gepacht waar Marianne vaak had gelogeerd.

00000 winsumUit de ‘Fotocollectie Nederlandse Heidemaatschappij’: ‘boerenerf-beplantingen bij Winsum’; mei 1957; foto Nationaal Archief; (dit is overigens vermoedelijk niet de boerderij van oom Klaas en tante Rinnie).

Even later reden we in de auto van oom Klaas. Ik zat voorin naast oom Klaas, Marianne zat achterin. We reden langs de boerderij en daarna ook nog even een stukje door het mooie Groninger landschap. Op een gegeven moment kwamen we een auto tegen. De bestuurder zwaaide, maar oom Klaas groette niet terug. Even later herhaalde zich dit met een fietser. Ook deze zwaaide maar oom Klaas zwaaide wederom niet terug. Vreemd vond ik. Pas bij de derde tegenligger zag ik dat oom Klaas wel degelijk groette. Terwijl hij beide handen aan het stuur hield, tilde hij even zijn wijsvinger van zijn rechterhand omhoog ten teken van groet. Ik ging er op letten. Oom Klaas begroette alle tegenliggers – iedereen in Winsum scheen elkaar te kennen – op die manier. Ik vond dat mooi, zo’n klein gebaar. Ik mocht oom Klaas wel.

Vele jaren later woonden Marianne en ik de crematie van oom Klaas bij. Het was een drukke bijeenkomst. Een aantal sprekers sprak met veel eerbied over oom Klaas en toen de laatste zijn woordje had gedaan, vroeg degene die de crematie leidde of er nog iemand was die iets wilde zeggen. In een flits zag ik opeens het vingertje van oom Klaas weer voor me. Heel even overwoog ik om me te melden en het verhaal van het vingertje te vertellen en dan te eindigen met net zo’n vingertjesgebaar richting de kist, dit als een soort afscheid. Ik besloot echter om te blijven zitten. Ik was voor het overgrote gedeelte van de aanwezigen een volkomen onbekende – aanhang van een nichtje – en ik wist niet of de directe familie het wel zo zou waarderen als ik opeens als laatste spreker “ins blaue hinein” met mijn vingertjesverhaal zou komen. Dus zag ik er maar vanaf.

Daarom, voor oom Klaas, nu alsnog van achter mijn toetsenbord een vingertje als postume goet. (Dat hier “goet” staat en niet “groet” komt omdat ik bij de ‘r’ even mijn vinger omhoog had.)

Uit de rubriek “correcties en aanvullingen:

Marianne wees mij er vandaag op dat oom Klaas en tante Rinnie niet in Winsum maar in Eenrum woonden en dat de boerderij in Mensingeweer stond. (Mijn geheugen functioneert gelukkig nog goed, wel ben ik slecht in het onthouden van allerlei zaken.) Maar anyway,  Eenrum is nog verder fietsen van Groningen dan Winsum. Geen wonder dus dat ik zo vermoeid aan kwam.

00000 mensingerweerEveneens uit de ‘Fotocollectie Nederlandse Heidemaatschappij’: ‘Beplanting van een boerenerf bij Mensingeweer; ongedateerde foto Nationaal Archief; (ook dit zal vermoedelijk niet de boerderij van oom Klaas en tante Rinnie zijn).

Schaken in de regio

Schaken heb ik altijd een leuke denksport gevonden. Kent u het boek ‘Oom Jan leert zijn neefje schaken’ van Max Euwe? Ik had echt een oom Jan waarmee ik wel eens schaakte. Maar het was mijn vader die het mij had geleerd. In mijn studententijd werd ik lid van Drienerlo, de studentenschaakclub van de TH Twente. Er was een interne competitie. Ook speelden we in een externe competitie tegen andere clubs. Ons eerste team schaakte op landelijk niveau. Ikzelf speelde in het tweede team van Drienerlo dat in de regionale competitie schaakte.

Behalve studenten waren er ook enkele hoogleraren en docenten lid van onze schaakvereniging. Dat was maar goed ook, want die beschikten over een auto. Dat was vooral handig was als we een uitwedstrijd moesten spelen. Het was elke keer weer afwachten of we bij uitwedstrijden twee spelers met een auto konden opstellen.

Op een dag moesten we met ons team tegen Winterswijk schaken. Winterswijk uit, altijd lastig. We hadden in ons team één student met een klein oud autootje waarin vier man pasten. Hij schaakte beroerd maar werd vanwege zijn auto altijd opgesteld. De overige spelers zaten bij een professor die bereid was gevonden om mee te doen in de auto (een team betond uit tien man). Voorin zaten de professor en een student; achterin op elkaar gepropt de andere vier studenten; de auto helde zwaar achterover en de autolampen verblindden elke tegenligger – we speelden ’s avonds. “Ja, ja, ik weet het” mopperde de professor de hele tijd als een tegenligger weer eens met zijn lampen knipperde om aan te geven dat hij verblind werd.

Bij aankomst in Winterswijk bleek dat we in een zaaltje van het plaatselijke dorpscafé moesten schaken. Er stond een lange tafel, waarachter wij zaten. Winterswijk zette ons letterlijk met de rug tegen de muur. Gelukkig hoefden we ons daar niet telkens achter vandaan te frummelen om bij de bar iets te bestellen. Regelmatig kwam het barmeisje namelijk langs om de bestellingen op te nemen. Het eerste rondje was koffie op kosten van de thuisvereniging, de overige consumpties waren voor eigen rekening.

Het barmeisje combineerde een knap uiterlijk met een diep decolleté. Als ze de drankjes kwam brengen, moest ze over de tafel bukken om ze aan te reiken. Dat leidde behoorlijk af. We verloren dan ook kansloos met 8-2. Op de terugweg – de autolampen beschenen weer de toppen van de bomen – werd vooral het barmeisje besproken. We verdachten Winterswijk er van dat zij hun geheime wapen was.

000 mata hari

Dit is Mata Hari die deze week in het nieuws was omdat het deze week 100 jaar geleden was dat ze geëxecuteerd werd. Ik wil niet zeggen dat het barmeisje van Winterswijk er ook zo gekleed bij liep maar veel scheelde het niet.

De nederlaag tegen Winterwijk was niet de enige nederlaag dat seizoen. Aan het einde van de competitie stonden we er zo slecht voor dat we dreigden te degraderen. De laatste wedstrijd was de uitwedstrijd tegen Almelo 3. We moesten winnen om niet te verliezen. Nu had onze vereniging een geheim wapen in de persoon van Lodewijk Prins. Hij was in die tijd docent aan de TH Twente. Lodewijk Prins was een schaakgrootmeester. Hij had in 1948 het Hoogovens-toernooi gewonnen en was in 1965 nog Nederlands kampioen geworden. Hoewel Jan Hein Donner met wie hij voortdurend overhoop lag bij die gelegenheid zei dat Prins geen paard van een loper kon onderscheiden, kon hij – Prins was inmiddels gestopt met schaken – halverwege de jaren zeventig nog steeds zeer goed schaken. Hij was lid van onze vereniging maar speelde niet mee in de interne of externe competitie. Wel verzorgde hij één of twee keer per jaar een trainingsavond.

000 Lodewijk Prins1965; Lodewijk Prins; zittende rechts achter de zwarte stukken is zojuist Nederlands kampioen schaken geworden. Foto Jac de Nijs; Anefo; Nationaal Archief.

Iemand van ons team trok de stoute schoenen aan en belde Lodewijk Prins op. Hij legde uit dat we op het punt van degraderen stonden en of hij heel, heel misschien bereid was om met Drienerlo 2 mee te schaken tegen Almelo 3. Tot onze grote verrassing zei hij ja. Op de avond van de wedstrijd zaten we met grote spanning in de zaal van Almelo op zijn komst te wachten. Lodewijk Prins zou op eigen gelegenheid komen. Om vijf voor acht ging de deur van de zaal van Almelo open en daar stapte hij binnen.

Het gebruikelijke geroezemoes in de zaal vlak voordat de partijen begonnen verstomde onmiddellijk. Verbaasd en ontzet keken de spelers van Almelo 3 naar Lodewijk Prins. Deed hij mee? Vol vertrouwen zetten wij ons achter het bord. Het eerste puntje was binnen. Dat viel tegen. Lodewijk Prins speelde remise. Maar de andere spelers van Almelo 3 waren zo afgeleid – ze gingen de hele tijd bij het bord van Prins kijken – dat we met 5,5 – 4,5 wonnen, waardoor niet wij maar Almelo 3 degradeerde. Lodewijk Prins was ons barmeisje.

 

Michiel de Ruyter

In 1966 zat ik in de eerste klas van de HBS. Aan het einde van het schooljaar bleven opmerkelijk genoeg alle meisjes uit onze klas zitten. Waarschijnlijk te veel afgeleid door mijn aanwezigheid. Toen we na de zomer weer op school kwamen, hadden we tien nieuwe meisjes in onze klas. Het waren alle zittenblijvers van alle tweedenklassen samen – onze school was zo groot dat er meestal vier op vijf parallelklassen waren. Om te zorgen dat onze klas weer meisjes zou tellen, waren ze allemaal bij ons in de klas geplaatst. Twee meisjes in het bijzonder trokken onze aandacht. De ene was Gisela, zij had al echte borsten, de ander was Georgette. Zij had mooie lange blonde haren maar dat was niet de reden dat we haar nieuwsgierig bekeken.

De reden daarvoor was haar achternaam. Ze heette Georgette de Ruyter de Wildt en daarmee was zij een rechtstreekse afstammeling van Michiel de Ruyter zoals onze geschiedenisleraar vertelde. Alleen mensen met de achternaam de Ruyter de Wildt zijn dat, mensen met de achternaam de Ruyter niet. Dus mocht je de Ruyter heten en je afvragen of je afstamt van Michiel de Ruyter, sorry niet dus. De reden dat ik opeens aan Georgette moest denken, was ‘Nieuwsbrief 66’ die ik onlangs per mail van Michiel van Straten ontving en waarin hij aandacht besteedde aan Michiel de Ruyter.

Michiel – van Straten; niet de Ruyter – is een dubbele (oud-) collega van mij. Bij KPN werkte hij net zoals ik bij de Marketing & Sales van KPN Zakelijke Markt en ook schrijft hij net zoals ik non-fictie boeken voor uitgeverij Atlas. Ook schrijft hij regelmatig artikelen voor diverse bladen. Onlangs heeft hij voor het tijdschrift ‘Spiegel der Zeilvaart’ een mooi stuk  geschreven over Michiel de Ruyter en de tocht naar Chatham die 350 jaar geleden plaats vond.

Michiel

De twee Michiels, links de schrijver; rechts de admiraal.

Michiel heeft een fijne pen van schrijven zoals dat zo mooi heeft. Ik kan zijn boeken en artikelen dan ook aanraden. Wie zijn verhaal over Michiel de Ruyter online wil lezen, kan hier terecht. Hij heeft hiervoor onder andere gesproken met Frits de Ruyter de Wildt, de voorzitter van de Stichting Michiel de Ruyter. Eén citaat uit het artikel:

Your family has a tendency of coming here unannounced’ krijgt Frits de Ruyter de Wildt te horen wanneer hij in het najaar van 2015 in Chatham onaangekondigd aanklopt bij Richard Holdsworth, de directeur van The Historic Dockyard. Britse humor

Kijk, van dat soort zinnetjes hou ik wel. Michiel – hij noemt zich ‘ontdekkingsschrijver’ – heeft ook een eigen site: http://www.ontdekkingsschrijver.nl/

p.s. wat betreft die nieuwe meisjes in onze klas, niet één van hen was in ons geïnteresseerd. Ze vonden ons allemaal veel te jong.

 

Surprise

Surprise

Uit de serie huisdieren: Dynamite, de  flatpoes van onze studentenflat op de campus van de TH Twente in Enschede, steekt haar kopje uit het kattenluik en ziet daar onze flathond Candy, met zijn Dracula-tanden, staan; foto stamt ergens uit de zeventiger jaren. 

 

Moderne drop

In Albert Heijn zagen Marianne en ik dit zakje drop liggen.

pinpas

Pinpassen-drop! Tja, het zijn moderne tijden. In mijn jeugd vond je muntdrop al heel bijzonder.

Toen ik nog jong was, had je niet zoveel verschillende soorten drop. Je had het gewone rolletje zoute drop – o wee als je je rolletje in de gracht liet vallen.

drop 195624 augustus 1956; Reclame voor Venco zoute drop in de Keizersgracht in Amsterdam; foto Harry Pot; Anefo; Nationaal Archief.

En verder had je onder andere muntdrop, Engelse drop, dropveters –  in de film The Gold Rush at Charlie Chaplin zijn schoenveters op; gelukkig voor hem waren het geen echte veters maar dropveters –  salmiakdrop en laurierdrop.

Van die laatste soort kon je goed dropwater maken. Je stopte water en laurierdrop samen  in een klein flesje. Vervolgens moest je flink schudden. Daarna zette je het flesje een dag weg in een donkere kast. Ik kan overigens geen enkele reden bedenken waarom dat in een donkere kast moest. Als je het er daarna weer uithaalde en de fles nog even flink schudde, dan loste de drop op en had je een soort kleverige vloeistof: het dropwater. Het smaakte een beetje naar hoestsiroop (wat ik overigens altijd lekker vind smaken). Ach, wie maakt er tegenwoordig nog dropwater.

Vandaag de dag schijnen Nederlanders bij elkaar volgens dropfabrikant Klene zo’n 34 miljoen kilo drop per jaar te eten, of te wel gemiddeld zo’n 2 kg drop per persoon. Driekwart van de Nederlanders eet wel eens drop. Bij elkaar volgens Klene zo’n 8 miljard dropjes!

Drop is al een eeuwenoude lekkernij. Toen in 1922 de graftombe van de jonge farao Toet-Ankh-Amon werd gevonden – hij regeerde van 1333 tot 1323 voor Christus – werden in zijn graftombe ook grote hoeveelheden zoethoutwortel aangetroffen, zijnde het hoofdingrediënt van drop. Blijkbaar vond de oude Egyptenaren ‘drop’ zo lekker dat het ook in het hiernamaals aanwezig moest zijn.

Voor wie zich afvraagt, waar haalt hij deze laatste wijsheid nu weer vandaan, nou van deze site dus. Het is een blog van een zekere ANZJ. Tussen 2008 en 2016 heeft hij of zij meer dan 750 blogposts geschreven over drop. Of zoals het op de site staat: ‘Dit is mijn dappere poging om de veelheid aan (NL) drop in kaart te brengen. Met veel achtergrond- informatie en een kritische test van élk geblogd dropje.” Als ex-voorzitter van de VIENO (de Vereniging voor Interessante Edoch Nutteloze Onderzoeken) kan ik een dergelijke site uiteraard waarderen.

Ik heb even wat van die blogs bekeken – jammer dat op de site geen drop-down menu staat; sorry die woordspeling kon ik niet laten – maar er staan een hoop leuke dingen op de site. Wat dacht u bijvoorbeeld van het volgende krantenbericht uit 1997 over de ‘de gestrande verstappertjes’, die dropfabrikant Van Slooten dat jaar uitgaf naar aanleiding van het herhaaldelijk utvallen van Jos Verstappen, de vader van Max. Jos Verstappen kon die dropjes niet zo waarderen.

verstappen drop

Gezien het feit dat Max Verstappen dit seizoen tijdens de helft van de races is uitgevallen, kan die drop zo weer op de markt worden gebracht.