Categorie archief: Jeugdherinneringen

Weer (3)

Ook vandaag wil ik het met u hebben over het warme weer van vorige week. Mocht u overigens een derde achtereenvolgende  blogpost over dit onderwerp wat veel van het goede vinden, dan bevindt u zich in “goed” gezelschap, want in 2015 tweette  Donald Trump al.

0000 40 trump

Op het gevaar af dat u mij ‘boring‘ gaat vinden, toch nog een keertje over het weer van vorige week . Op de sociale media werd daar  vorige week namelijk druk over “gepraat”. Twee voorbeelden.

Allereerst een tweet van de politie van de stadswijk Feyenoord – u mag  drie keer raden in welke stad die wijk ligt.

0000 40 tweet politie

Ivm het weer doen wij geen achtervolgingen te voet. Verzoek is dus om niet weg te rennen als we roepen dat je moet blijven staan.
Als de temperatuur onder 20 graden zakt, doen we weer graag mee

Kijk, dat vind ik humor. Ik vond de tweet dan ook leuk, maar dan moet je net Nederland hebben. Een aantal zuurpruimen vond  dat zo’n tweet beslist niet  kon. ‘

Vinden jullie het gek, dat niemand de #politie nog serieus neemt. Jullie gedragen je als een stel pubers en zo worden jullie door menigeen ook behandeld. Shame on you!”  gaf iemand die zich een “Vrije geest” en een “creatief denker” noemde  als reactie . En iemand anders  tweette: “Neem de burger serieus door de wet uit te voeren, in plaats van janken over de temperatuur. Met deze mentaliteit zou er in zuidelijken landen chaos ontstaan. Jankers zijn het tegenwoordig.”

Zucht. Gelukkig waren er ook genoeg mensen die het voor het politie opnamen. En ook moet ik zeggen dat de politie Feyenoord steeds keurig een reactie gaf op elke klaag-reactie op de ‘zweet-tweet’, zoals:

0000 40 polpolitie

Ook degene die in zijn reactie begon over de conditie van de gemiddelde agent van de politie Feyenoord en de score die hij/zij behaald – dat woord had eigenlijk met een ‘t’  gespeld moeten worden –  bij een “coupe test“, kreeg keurig een antwoord.

0000 40 polpolitie 2

Dan een andere tweet en wel van ‘Buienradar’. Deze tweette:

0000 ijsje

Leuk gevonden en deze tweet kreeg dan ook haast alleen maar positieve reacties, al was er toch nog iemand die wat te zeuren had: “Zorg eerst maar eens dat jullie het weer goed voorspellen. Begin deze week melding dat de afkoeling vrijdag zou komen. En later wordt het elke dag een dag opgeschoven. In het Noorden hebben we nog steeds geen afkoeling.”

Dan nog even over mijn vader en het weer. Hij was geen twitteraar -gezien het feit dat hij  in 1985 overleed, is dat ook niet zo verwonderlijk. Wel was hij weervrijwilliger voor de KNMI, gespecialiseerd in onweer.  In de jaren zestig had je in Nederland een heel netwerk van vrijwilligers die allerlei meldingen over het weer aan de KNMI door gaven.

Mijn vader was ook lid.  Voor zover ik weet, gaf hij  alleen meldingen door over onweer. Hij had daartoe een speciaal formulier van de KNMI waarop hij – in het geval dat het onweerde – noteerde hoe lang het onweer duurde, de hevigheid er van en op wat voor afstand van ons huis het was. Ik hielp hem daarbij wel eens.  Als we een bliksemflits zagen, telden we hoe lang het duurde voordat we de donder hoorden en berekenden dan hoe ver weg het onweer was – elke seconde tussen flits en klap stond ongeveer voor 340 meter.

Eens in de zoveel tijd – ik geloof één keer per maand – stuurde mijn vader het formulier per post op. Wat de KNMI er dan nog mee kon, geen idee. In ruil voor zijn vrijwilligerswerk kreeg mijn vader een gratis blad van de KNMI. Daar stonden allerlei interessante verhalen over het weer, en ook over sterrenkunde in, die ik, de jonge ‘assistent-waarnemer onweer’,  met plezier las.

Vermist

De voetbalclub AS Roma heeft besloten om deze zomer haar sociale media zoals Twitter, Instagram en Facebook in te zetten om vermiste kinderen op te sporen. Bij elke aankondiging van een speler die ze deze zomer aantrekken, laten ze ook portretten zien van vermiste kinderen.

0 roma 1

Ook op de Engelse en Spaanstalige versies van hun accounts verschijnen afbeeldingen van vermiste kinderen.

0 roma 2

0 roma

Het is een mooi initiatief. AS Roma heeft een groot sociaal bereik. Zo hebben ze 2.6 miljoen volgers op Instagram, 450.000 volgers op Twitter en hun Facebook-berichten worden jaarlijks door miljoenen fans gelezen.

Sociale media worden wel vaker gebruikt om vermiste kinderen op te sporen. Eén van de eerste sociale media die werd ingezet om vermiste kinderen op te sporen was het melkpak. Begin jaren tachtig stonden op melkpakken in bepaalde delen van Amerika foto’s van vermiste kinderen.

0 melk1

Heel veel succes kende deze campagne echter niet en na een aantal jaar werd hij gestaakt.

Meer succes had een muziekvideo van de Amerikaanse groep Soul Asylum. In de clip van hun nummer ‘Runaway Train’ uit 1993 monteerden ze foto’s van vermiste kinderen. Er verschenen meerdere versies van de clip. Zo was er speciale versie voor Engeland met vermiste Engelse kinderen. Elke keer als er een kind werd teruggevonden werd diens afbeelding vervangen door dat van een ander vermist kind.

0 runawaytrain(Op de afbeelding klikken om naar de clip op YouTube te gaan.)

De Amerikaanse versie van de clip is inmiddels 119 miljoen keer bekeken. In totaal werden dankzij de clip tot nu toe 26 kinderen terug gevonden. Lees hier en hier meer over deze muziekvideo.

Zelf ben ik ook een keer van huis weggelopen.  Ik was acht jaar oud en we woonden in Apeldoorn. Het was op een zaterdagmiddag. Ik had iets gedaan wat niet mocht – geen idee meer wat – en voor straf mocht ik van mijn vader die middag niet naar Robinson Crusoe kijken. Dat was een vreselijk spannende tv-serie die in die tijd (in zwart-wit) wekelijks op zaterdag werd uitgezonden.

Ik was zo vreselijk boos dat ik niet mocht kijken, dat ik besloot weg te lopen. Dat zou ze leren! Tranen met tuiten zouden mijn ouders huilen als ze er achter kwamen dat ik weg was. Ik pakte mijn fiets en fietste richting Vaassen. Na tien minuten begon het te regenen. Dat was wat minder. Na dapper vijf minuten in de regen gefietst te hebben, besloot ik dat ik wel een andere keer zou weg lopen en keerde om. Binnen een half uur was ik weer thuis.

Later die dag heb ik toch nog stiekem de aflevering van Robinson Crusoe gezien. De kamerdeur stond op een kiertje en daar door heen kijkend kon ik net de tv zien. Volgens mij had mijn moeder wel door dat ik achter de deur stond en door de kier keek.

Ik ben overigens nooit meer weggelopen. Pas toen ik op mijn zeventiende ging studeren, ging ik uit huis weg.

Een kleine teleurstelling

Vijftig jaar geleden zat ik in de vierde klas van de HBS. Ik was een jaar of veertien en was stiekem een beetje verliefd op Anki. De eerste drie jaar van de HBS had zij bij mij in de klas gezeten, maar in de vierde klas had zij voor de HBS-A kant gekozen en ik voor de HBS-B kant en zaten we niet meer bij elkaar in de klas.

In de tijd dat we nog wel bij elkaar in de klas zaten, vond ik haar maar “een stom meisje” maar in de vierde klas zag ik opeens hoe leuk ze was. Maar ja, ze zat niet meer bij mij in de klas. Op het schoolplein was ze altijd door vriendinnen omgeven en “toevallig” met haar op fietsten ging ook niet. Ik woonde in Diepenveen ten noorden van Deventer, zij ten westen van Deventer, op de Worp, de brug over. Dat was de andere kant op.

Tot die vrijdag in de lente. Ik fietste na school over een bochtig dijkweggetje naar Diepenveen, toen ik toevallig achterom keek. Zo’n honderd meter achter me fietste Anki. Helemaal alleen. Geen idee waarom, maar ze was blijkbaar ook op weg naar Diepenveen. Dit was mijn kans. Als ik even wachtte kon ik met haar op fietsen en dan zou zij zien wat voor een leuke knappe jongen ik wel niet was.

Ik besloot langzamer te gaan fietsen zodat ze me kon inhalen. Stoppen zou opvallen, dat leek me niet verstandig. Toen ik de bocht om fietste keek ik achterom. Ze lag nog vijftig meter achter. Bij de volgende bocht nog vijfentwintig meter. Ik vertraagde nog meer, ging de bocht om en keek achterom. Ze moest me nu elk moment kunnen inhalen. Ik bleef achterom kijken om te zien hoe ze de bocht om zou komen.

Boem!

Het dijkweggetje ging over in een fietspad. Op het midden van het pad stond een witte betonnen paal en daar was ik tegen aan gefietst. ‘Let op, paal in de weg’. Ik fietste inmiddels al zo langzaam dat ik niet eens om viel. Snel zette ik de fiets weer recht en wilde weer door fietsen. Hopelijk had Anki het niet gezien.

Maar wegfietsen lukte niet. Er zat een grote slag in het voorwiel en het wiel liep aan. Op dat moment kwam Anki de bocht om. “Hoi” zei ze. “Hoi” zei ik. “Wat is er gebeurd?” “Tegen een paaltje aan gefietst.” zei ik zo nonchalant mogelijk. “Hoe kwam dat?” “Geen idee”. Ze keek op haar horloge. “Oh, ik heb geen tijd meer, ik moet er vandoor.” Terwijl ze weg fietste, keek ik haar na.

Vanwaar nu deze anekdote? Vanwege Ajax – Tottenham Hotspur van gisterenavond. Soms hoop je op iets moois maar loopt het toch teleurstellend af. Maar zoals de grote Johan Cruijff al ooit eens zei: “Het behoort tot de wetten van het voetbal dat op succes vaak een grote teleurstelling volgt.”

 Oh ja, tussen Anki en mij is het nooit wat geworden. 

0000000 fietsNadat Ajax in 1973 voor de derde keer op rij de Europa Cup 1 heeft gewonnen – toen nog wel – krijgt trainer Kovacs bij zijn afscheid een fiets. Het was een tweedehandsje. Er zat een kleine slag in het voorwiel; Foto Bert Verhoeff; Anefo; Nationaal Archief.

Een talenwonder

In de Volkskrant verscheen vrijdag een artikel over een promotieonderzoek van cognitiewetenschapper Johanna de Vos naar de studieresultaten van 118 Nederlandse eerstejaars studenten psychologie aan de Radboud Universiteit.  87 studenten deden de opleiding in het Nederlands en 31 in het Engels. Het bleek dat de studenten die les kregen in het Nederlands gemiddeld een half punt hoger scoorden dan de studenten die de lessen in het Engels volgden (7,23 versus 6,68).

De aantallen, zeker van de Engelstalige groep, zijn niet zo groot, dus ik vraag me wel af of de uitkomst echt significant is, maar volgens de onderzoekster was dit het geval, dus dat zal dan wel; het is tenslotte een promotieonderzoek. Of het gebruik van Engels de oorzaak van het verschil in cijfers was, kon de onderzoekster echter niet zeggen. Er kunnen andere oorzaken zijn (zie daarvoor het artikel). Zoals een echte wetenschapper dan zegt: hier is meer onderzoek voor nodig.

Voor wat mij betreft zou een college in het Engels of in het Nederlands absoluut niets uit maken. Ik ben nu eenmaal een talenwonder. In Nederland zijn er naast mij geloof ik nog drie andere mensen die vreemde talen net zo goed beheersen als ik. De ene is mijn tweelingbroer die u kent onder de naam Ivo Niehe, de tweede is Eurocommissaris Frans Timmermans en de derde is minister Sigrid Kaag.

Ik spreek bijvoorbeeld voortreffelijk Nederlands, Engels, Duits en Frans en daarnaast nog eens 6906 andere talen niet. Hoewel als ik heel eerlijk ben, moet ik dit toch enigszins nuanceren. Mijn Nederlands kan iets beter. Zo liet mijn uitgever mijn manuscript voor de Titanic bijvoorbeeld corrigeren door iemand wiens Nederlands net iets beter was dan dat van mij en zoals deze Yvette schreef: “Ik heb er veel werk aan gehad, en hoop dat de tekst er flink van opknapt.”. Zie hier bijvoorbeeld één van de door haar gecorrigeerde pagina’s.

00o scriptEn dit was dan nog één van mijn betere pagina’s.

Ook mijn Engels kan iets beter. Zo gleed de oudste dochter een keer tijdens een vakantie in Amerika bij een wandeling in het Yosemite National Park uit over een gladde steen en hield daar een bloedende knie aan over. Toen een Amerikaan vroeg wat er gebeurd was, antwoordde ik “She slept on a stone.” De dochters hadden dan ook liever niet dat ik iets in het Engels zei.

Voor wat betreft het Duits, die taal kan ik daadwerkelijk heel goed verstaan. Dat komt omdat ik vroeger altijd op de Duitse tv naar het voetballen keek. Woorden als Fallrückzieher (omhaal) en Ecke (hoekschop) zijn appeltje-eitje voor mij (en nee dat noem je op zijn Duits niet ‘apfle-ei’ maar ‘ein Spaziergang’. Ook keek ik altijd met mijn ouders naar Duitse krimi’s zoal Derrick (“Harry, hol mal den wagen”), der Alte en Tatort. Zelfs allerlei dialecten kan ik daardoor volgen. (Bij Tatort zat vaak een Weense commissaris.). Maar andersom, mijn Nederlands – Duits dus, is ‘ehrlich gesagt’ een stuk minder.

Dan het Frans. Dat is eigenlijk nooit verder gekomen dan middelbaarschoolniveau en dat is ook nog eens ver weg gezakt. Opmerkelijk genoeg hadden wij ruim vijftig jaar geleden geen Engels maar wel twee keer een uurtje Frans per week in de hoogste klas van de lagere school. Deelname was vrijwillig maar o wee als je niet mee deed. Daardoor zaten we twee dagen per week al om half acht op school om Frans te leren. “Un, deux, trois, voice mon frère François, quatre, cing, six, voila ma soeur Alice” Dat soort rijmpjes  moesten we dan opdreunen.

Ook het liedje “Alouette, gentille alouette, Alouette, je te plumerai. Je te plumerai la tête. Et la tête! Et la tête! Alouette, Alouette […]!”zongen wij enthousiast mee. Wisten wij veel dat het ging over een leeuwerik die helemaal kaal werd geplukt  (zijn hoofd; zijn snavel; zijn ogen; zijn nek enzovoorts). Hadden we dat geweten, dan waren onze kinderzielen behoorlijk beschadigd geweest.

Enfin, dit allemaal overziend, zou het best wel eens kunnen dat ook ik bij een Engelstalig college een lager cijfer zou scoren dan in het geval dat het vak in het Nederlands werd gegeven. Maar zoals Voltaire ooit eens zei: “De mooie fouten van een genie zijn mij meer waard dan de keurige en koude taal van een academisch purist.”

 

 

Een mondeling tentamen

Tijdens mijn eerste studiejaar aan de TH Twente had ik een keer een mondeling tentamen bij professor P. Het ging niet erg goed en dat kunnen we met een gerust hart een understatement noemen. Bij één vraag had ik zelfs de neiging om te vragen of het onderwerp wel tot de tentamenstof behoorde, zo weinig wist ik er van af.

Na afloop van het tentamen vroeg de professor: “En wat denkt u dat u heeft, een onvoldoende of een voldoende?” Omdat ik mijn eigen graf niet wilde graven, zei ik tegen beter weten in. “Net voldoende, een klein zesje misschien?”

Waarop de professor met een ongepast gevoel voor humor zei: ‘En zelfs die vraag heeft u fout beantwoord!”

groucho marxDit is overigens niet professor P. maar Groucho Marx in Horse Feathers (1932)

Dansen op zijn Italiaans

In 2001 gingen we naar Italië op vakantie. De dochters waren acht en zes jaar oud. De autoslaaptrein bracht ons en de auto naar Bologna en vandaaruit reden we naar Toscane. In de auto moesten we de hele tijd naar liedjes van K3 luisteren. Ik kan er zo nog een paar mee zingen. We reden over een tolweg, maar toen we er af reden hoefden we niet te betalen. Er zat niemand in het hokje en de slagboom stond omhoog. De Italianen waren weer eens aan het staken.

De eerste week sliepen we in een Eurocamp-tent op een camping bij Sarteano. De camping lag pal naast het dorp en de faciliteiten werden ook deels door de plaatselijke bevolking gebruikt. ‘Een van de zwembaden is exclusief voor de gasten van de camping’ aldus de juichende Eurocamp-recensie. Wat ook gemeenschappelijk werd gebruikt was de dansvloer van het amfitheater op de camping.

In het weekend kwam de plaatselijke bevolking naar de camping. Om te dansen op het podium van het amfitheater. Van oude dametjes in het zwart gekleed tot de jeugd in jeans. Op Italiaanse volksmuziek deden ze een soort line dancing. De voorste van de groep deed telkens een bepaalde beweging – een stapje naar rechts, een draai naar links, een rare handbeweging; dat soort werk – en de rest volgde het voorbeeld.

dorpelingenDansende dorpelingen, zoals vastgelegd door Peter Paul Rubens omstreeks 1630

Een paar campinggasten waagden zich ook op de vloer en gingen met de groep mee dansen. De dochters wilden graag dat papa en mama ook mee deden. Na lang aandringen, vooral duwen, waagden wij ons ook op de dansvloer. Maar wel helemaal achteraan.

De ‘dansleider’ deed een stapje naar rechts, de groep en wij deden een stapje naar rechts. De dansleider deed een stapje naar links; de groep en wij deden een stapje naar links. De dansleider klapte drie maal in de handen en draaide een halve slag om; de groep en wij klapten drie maal in de handen en draaiden een halve slag om. En toen waren wij dus de voorsten van de groep en daarmee dansleider.

Oeps, dat was niet de bedoeling. Daarvoor stonden we niet achteraan. We deden een stapje naar links; de groep deed een stapje naar links. We deden nog een stapje naar links; de groep deed ook weer een stapje naar links. En na nog twee stapjes naar links stonden we bij het trapje en konden we van het podium af en naar onze kinderen lopen. De groep bleef gelukkig op het podium staan.

Zo, dat was leuk hè” zeiden we tegen de kinderen.

Rechtlijnig tekenen

Dat er sprake is van een lerarentekort zal geen ‘breaking news’ zijn. (Tussen haakjes, ik las ergens een stukje op internet van iemand die het had over ‘leraren te kort’. Dat is een heel ander probleem.) Nu hadden we in mijn tijd – ok, dit is ook mijn tijd, ik bedoel mijn schooltijd – ook al een lerarentekort. Het betrof in dit geval een tekort aan leraren boekhouden.

Ik zat in de examenklas van de HBS. Het was het laatste jaar dat de HBS bestond. We hadden een stuk of vijftien vakken. Eén van die vakken was een keuzevak. Je kon kiezen uit tekenen of boekhouden. “Makkelijke keuze” zult u zeggen. Tekenen natuurlijk! Ik koos dus voor boekhouden.

Dat had een tweetal redenen. Ten eerste had en heb ik geen enkel aanleg voor tekenen. Ik had wel de creativiteit om iets te verzinnen, maar absoluut niet de techniek om een idee goed uit te werken. Zie hieronder bijvoorbeeld mijn vis op pootjes.

vis

Voor het geval u denkt “Heeft hij die tekening al die jaren bewaard?” luidt het antwoord: nee, ik heb hem net even in twee minuten tijd op de achterkant van een kladblaadje opnieuw getekend. U ziet, het idee is er, maar de tekentechniek absoluut niet. Nu viel daar nog wel over heen te komen, maar wat veel vervelender was, was dat het vak tekenen uit twee delen bestond, naast gewoon tekenen was er ook het onderdeel ‘rechtlijnig tekenen.’ Dat laatste kon ik absoluut niet.

Bij rechtlijnig tekenen moet je eerst met een potlood, driehoeken en een liniaal een rechtlijnig figuur tekenen en daarna met inkt de lijntjes ‘kleuren’. Daar was ik niet zo goed in om het maar eens voorzichtig te zeggen. Regelmatig viel er een druppel inkt van mijn pen af en als die op je tekening kwam, dan moest je die inktvlek eerst met vloeipapier deppen en daarna het eventuele restant met een scheermesje er af krabben. Het scheermesje was dan ook mijn belangrijkste tekengereedschap.

Ook overkwam het mij wel eens dat – in de zeldzame gevallen dat  ik er in slaagde een lijn met inkt in te kleuren zonder dat ik een druppel van mijn pen liet vallen – dat ik daarna, wanneer ik voorzichtig mijn liniaal van de inktlijn weghaalde, ik een heel spoor inkt mee trok. Nee, rechtlijnig tekenen was niet echt mijn ding.

Ik ging daarom liever boekhouden en bovendien was er een tweede reden om voor boekhouden te kiezen. Er was geen leraar boekhouden. De school kon niemand vinden. Van mijn vader, die ook leraar aan de school was, wist ik dat zo lang de school geen leraar boekhouden kon vinden, de leerlingen die voor boekhouden hadden gekozen het boekhoud-uur vrij zouden krijgen. Dat leek me een buitengewoon aantrekkelijke vooruitzicht en ik koos dan ook enthousiast voor boekhouden.

In december had de school nog steeds geen leraar boekhouden kunnen vinden en helaas moesten na de kerstvakantie de boekhoudleerlingen daarom ook gaan tekenen. Je moest namelijk wel een cijfer voor het keuzevak hebben, anders kon je niet slagen. Het gemiddelde rapportcijfer telde bij het keuzevak als het cijfer voor het eindexamen.

Het creatieve tekenen lukte nog wel, maar het rechtlijnig tekenen was zoals gebruikelijk weer een grote ramp. Van de tekenleraar hoefde ik gelukkig maar één tekening te maken en vlak voor het einde van het schooljaar had ik met veel pijn en moeite de tekening bijna af. Op sommige plaatsen kon je vanwege het vele krabben met mijn scheermesje bijna dwars door de tekening heen kijken.

Op een dag ging ik even wat inkt van mijn handen af wassen. Toen ik bij mijn plek terug kwam, zag ik een jongen de inkt van zijn pen aan mijn tekening afvegen. Verbijsterd staarde ik hem aan. Hij dacht dat het een kladblaadje was en wou even zijn pen schoonvegen. Nee, dat was geen kladblaadje, dat was mijn nette tekening,  stamelde ik.

De leraar kwam er bij. Ik legde uit wat er was gebeurd. Hij keek naar de inktvlekken. Daar viel niet meer tegen aan te krabben. Dat was een probleem zei de leraar. Van de Rijksgecommitteerde moest hij van elke leerling minstens één tekening kunnen laten zien. Hij zou me wel even helpen.

Hij pakte een nieuw blad. Snel hij zette met potlood een figuur op en begon de lijntjes met inkt in te kleuren. Af en toe gaf hij mij de pen, want er moest wel een stukje eigen werk in zitten. Bij het eerste lijntje dat ik trok, viel er prompt een druppel inkt van mijn pen af. Mooi, dat stukje eigen werk is goed te zien sprak de tekenleraar bemoedigend.

Uiteindelijk kwam de tekening af. De leraar gaf mij er een zes voor. Een mooi cijfer vond ik.

 

 

Personeelspsychologie (1)

Alvorens ik met mijn blog begin – ok, eigenlijk ben ik al begonnen – wil ik u eerst even deze foto laten zien.

Monroe

Het is een foto uit 1945 gemaakt door de Amerikaanse legerfotograaf David Conover. De foto verscheen op 26 juni 1945 in het blad ‘Yank, the Army Weekly’, een blad voor Amerikaanse militairen tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Op de foto staat een vrouw met een propeller in de hand die in een vliegtuigfabriek werkt. Het is echter niet zo maar een vrouw die hier aan het werk is. Het is een nog jonge – ze is hier negentien jaar oud – Norma Jeane Dougherty. Later is ze onder een andere naam beroemd geworden. U kent haar als Marilyn Monroe.

Maar goed, nu de blog van vandaag. Tijdens mijn studie Bedrijfskunde aan wat toen nog de TH Twente heette, hadden we ook een vak dat personeelspsychologie heette. Het werd gegeven door professor Aloysius van Hoesel. In het dagelijkse leven was hij hoofd van de psychologische dienst van AKZO en daarnaast was hij buitengewoon hoogleraar in de algemene bedrijfspsychologie aan de TH Twente.  Op een geestige manier probeerde hij altijd zijn studenten wat praktische psychologische kennis bij te brengen.

Zijn colleges waren erg  leuk en daarom ook heel populair. Soms zat er zelfs wel eens een portier of een meisje uit de kantine in de zaal, niet om college te volgen maar gewoon omdat ze gehoord hadden dat hij zo grappig les gaf. Op een dag kwam er vlak voor de pauze zijn secretaresse opeens de zaal in lopen. Ze droeg een bord met daarop de tekst ‘Na de pauze een test’. Ze liep een keer heen en weer voor de zaal langs, zwaaide nog even bij de deur en verliet toen de zaal. We keken haar met een verbaasde blik na. De professor zei er niks over.

Na de pauze kwam hij er op terug. “Weet u nog dat mijn secretaresse voor de pauze de zaal binnen kwam lopen?” Ja dat wist iedereen nog. “En weet u nog dat ze een bord droeg?” Ja, dat wist ook iedereen nog. “Ok, nu gaan we een test doen. Ik ga u niet vragen wat er op dat bord stond, dat diende slechts als afleiding, ik wil graag dat u opschrijft wat voor een kleren ze droeg. De linkerhelft van de zaal krijgt een multiple choice formulier, de rechterhelft een leeg blaadje waar ze zelf op moeten schrijven wat ze droeg.”

Ik zat in de linkerhelft. Ik kon kiezen uit een zwarte broek, een bruine broek of een blauwe broek. Eerlijk gezegd wist ik niet goed meer wat ze aan had. Ik had ook meer op het bord gelet dan op wat ze droeg. Het stond me vaag bij dat ze iets blauws aan had en ik kruiste het vakje met ‘blauwe broek’ aan.

Toen iedereen klaar was, riep de professor zijn secretaresse binnen om de papieren op te halen. Ze droeg een blauwe jurk.

Wacht maar even met ophalen van de papieren van de linkerhelft. Ik denk niet dat het nodig is” zei hij. “Of is er iemand van die helft die niet één van de drie broek-mogelijkheden heeft aangekruist, maar op het papier heeft geschreven dat ze een jurk droeg?” Nee, dat had niemand gedaan. Iedereen had voor één van de drie broek-mogelijkheden gekozen.”

Wat we hiervan leren, althans dat is de bedoeling”, sprak de professor vervolgens, “is dat mensen veel te gemakkelijk op een autoriteit af gaan. U krijgt een papiertje van een autoriteit, in dit geval van mij als professor , met alleen maar foute informatie er op. Toch besluit u allemaal om één van de drie door mij aangereikte mogelijkheden aan te kruizen. Niemand durfde mij tegen te spreken en op te schrijven dat ze een jurk droeg, als u het al gezien had. Kortom, kijk heel goed uit met het klakkeloos overnemen van informatie die u van een autoriteit krijgt aangereikt

Ook kunnen we hiervan leren”, vervolgde hij, “dat open vragen in de vorm van “Wat zag u?” vaak een beter resultaat opleveren dan een gesloten vraag in de vorm van: “Was het een zwarte broek? Maar om dat laatste te controleren, vraag ik mijn secretaresse nu even snel de antwoorden van de rechterhelft te controleren.”

De uitkomst was dat slechts zo’n 20% procent een blauwe jurk had opgeschreven. De rest had of de kleur fout of broek in plaats van jurk opgeschreven. “Het leerpunt hiervan is” zei de professor “dat getuigen vaak onbetrouwbaar zijn. Slechts een kwartiertje geleden heeft u haar zien lopen. Toch geeft 80% van u een foute beschrijving van haar kleren. Nu werd u afgeleid door het bord dat ze droeg, maar in het dagelijks leven zijn er heel veel zaken die afleiden. Kortom, wees heel voorzichtig als iemand u iets vertelt wat  hij heeft meegemaakt, behalve als hij zegt dat hij een goed college van mij heeft bijgewoond. Dan moet u hem direct geloven.”

Om te kijken of u een goede getuige bent, mag u nu – zonder naar boven te scrollen – bedenken wat voor kleren Marilyn Monroe op de foto aanhad. Weet u het nog? Dan mag u nu kijken of u het goed had.

 

Een kind dat (niet) slaapt.

In 1960 lag ik een aantal maanden in het St. Antonius ziekenhuis in Utrecht. Bij mijn geboorte had iemand een ruisje bij mijn hart gehoord en in mijn dossier geschreven ‘”Ruisje? Controleren.” Pas toen ik ruim vier jaar oud was, liet een huisarts dit onderzoeken. Ik bleek een aangeboren hartafwijking te hebben, een hartklep sloot niet goed, en ik moest geopereerd worden.

In Nederland kon je in die tijd daarvoor maar in twee ziekenhuizen terecht: het Academisch Ziekenhuis in Leiden en het St Antoniusziekenhuis in Utrecht. Mijn ouders kozen voor dat laatste ziekenhuis. Toen ze mij daar kwamen brengen, mopperde een arts tegen mijn moeder dat ze mij al direct na de geboorte had moeten brengen. Ik had al dood kunnen zijn zei hij. Het maakte mijn moeder bang en boos tegelijkertijd. Er was nooit iemand geweest die tegen haar gezegd dat ik een ruisje had. (Voor informatie over hartruisjes bij baby’s, kinderen en volwassenen: zie deze pagina van de Nederlandse Hartstichting.)

Over een aantal belevenissen van mij in het ziekenhuis heb ik een keer eerder (in juni 2016, in de blogpost Miss Tennessee en de groenteboer’) geschreven, maar niet over die twee keer dat ik sliep, terwijl ik niet sliep.

De eerste keer betrof het een afscheid van een jongetje dat tegenover mij op de kinderziekenzaal lag. Mijn ouders woonden in 1960 in Apeldoorn. Mijn vader werkte overdag. Mijn moeder had de zorg over het huishouden, mijn twee oudere broertjes en mijn pasgeboren zusje. Van Apeldoorn naar het ziekenhuis in Utrecht was in die tijd voor mijn moeder een hele reis: bus, trein, bus. Daarom bezocht mijn moeder mij door de week om de dag. In het weekend kwamen mijn vader en moeder samen op bezoek.

000000 ziekenhuis 0Het St Antonius Ziekenhuis in 1913; foto Utrechts Archief

Het jongetje tegenover mij op zaal had ook iets met zijn hart, alleen erger dan ik. Hij zou daarom ook eerder dan ik geopereerd worden. Zijn ouders kwamen elke dag op bezoek en op de doordeweekse dagen dat mijn moeder er niet was, kwamen ze altijd ook even bij mij langs. Soms kreeg ik een cadeautje van hen, een kleurboekje of een dropveter (“Veel gezonder dan een sinaasappel!” zei zijn moeder dan).

Op een dag werd hij van zaal gehaald. De dag er na mocht ik met een zuster mee om even door een raam van een kamertje naar hem te kijken. Hij lag er helemaal in zijn eentje. Hij zou de volgende dag geopereerd worden. Ik zwaaide naar hem en hij zwaaide terug. Toen ik later die week aan de zuster vroeg of ik weer bij hem op bezoek mocht, zei ze dat hij al naar huis was. “Maar hij heeft helemaal geen dag gezegd” stamelde ik. Hij was met zijn ouders nog wel langs geweest maar ik sliep nog, zei ze. Pas jaren later vertelde mijn moeder mij dat hij tijdens de operatie was overleden. De zusters hadden echter afgesproken om dat niet tegen mij te  zeggen.

De andere keer dat ik sliep maar toch niet sliep, was die keer dat ik heel kwaad op mijn moeder was. Het zal ergens in december geweest zijn. Ik weet niet meer of het in de buurt van Sinterklaas of kerstmis was, maar het was in ieder geval een bijzondere dag, want er was ’s morgens een extra bezoekuur. Normaal mocht het bezoek alleen ’s middags komen.

Het betrof een van die doordeweekse dagen waarop mijn moeder zou komen, dus verwachtingsvol keek ik ’s morgens naar de deur van de zaal. Maar elke keer als hij open ging was het iemand anders, niet mijn moeder. Op het laatst had ieder kind op zaal bezoek, alleen ik niet.

000000 ziekenhuis 0bb

Een kinderzaal van het St. Antonius Ziekenhuis  ergens tussen 1920 en 1930: foto Utrechts Archief

Ik lag met tranen in mijn ogen in mijn bed, toen een zuster kwam vragen wat er was. Ik snikte dat mijn moeder er niet was, waarop de zuster zei dat ze ongetwijfeld ’s middags zou komen. Ik vond dat ik een stomme moeder had en was heel boos op haar.

’s Middags kwam mijn moeder, zoals de zuster al had voorspeld, op bezoek. Ik was nog steeds boos op haar en besloot om haar te straffen. Zo gauw ik mijn moeder de zaal binnen zag komen, deed ik mijn ogen dicht en deed ik net alsnog ik sliep. Even later hoorde ik hoe ze bij mijn bed ging zitten. Iemand zei tegen haar “Hij slaapt.”. De stem had iets bekends, maar van welke zuster de stem was, wist ik niet. “Ik maak hem wel wakker.” zei mijn moeder, maar de andere vrouw antwoordde dat ik er zo lief bij lag – ik was juist boos – en dat ze mij moest laten slapen. Terwijl ik mij de hele tijd slapende hield, spraken mijn moeder en de onbekende zuster zachtjes met elkaar. Pas toen ze na een tijdje opstapten en de zaal uitliepen, deed ik mijn ogen weer open en keek ik naar de deur. Ik zag nog net hoe mijn moeder de zaal uit liep.

Even later kwam er een zuster langs. “Zo slaapkopje, ben je weer wakker. Je hebt je oma gemist.” zei ze, terwijl ze mij een cadeautje van mijn oma gaf. Het bleek dat degene waar mijn moeder mee zat te praten niet een zuster was maar mijn oma uit Haarlem. Ze was met de trein naar Utrecht gekomen. Waarom hadden ze mij nou niet “wakker” gemaakt?

Toen de zuster daarna ook nog eens vertelde dat mijn moeder niet had geweten dat er ’s morgens een extra bezoekuur was en dat dat de reden was waarom ze er niet was, kwamen de waterlanders massaal tevoorschijn. Goh, wat had ik een spijt dat ik mij slapende had gehouden.

Kerst-Inn op een studentenflat

Halverwege de jaren zeventig kwam er een Antilliaanse jongen wonen op onze studentenflat, gelegen op de campus van wat toen nog de TH Twente heette. Hij had geen familie in Nederland en met kerstmis was er niemand waar hij heen kon. Dat was wel mooi – dit klinkt een beetje hard, zo is het niet bedoeld –  want nu kon hij mooi voor onze flatdieren (we hadden een hond, een poes en vissen) zorgen. Andere jaren was het altijd een gedoe van wie blijft er met eerste kerstdag en wie is er tweede kerstdag?

000 flatdierenOnze flathond en flatpoes

Maar eigenlijk vonden we het een beetje triest, hij met kerst ver van huis helemaal alleen op onze flat, en in een spontane opwelling besloten we om een kerst-inn te organiseren voor mensen die met kerst alleen op de campus zouden zitten. De helft van de flat zou er met eerste kerstdag zijn, de andere helft met tweede kerstdag.

We schreven een brief aan het campusbestuur waarin we het idee toelichtten. Het campusbestuur vond het een goed plan. We kregen 200 gulden subsidie voor drank en lekkere hapjes en van Bobby Spar – zo werd de eigenaar van de campuswinkel genoemd; drie keer raden bij welke winkelketen hij aangesloten was – kregen we een gratis krat bier. “De heren studenten lusten zeker wel bier hè.” “Jazeker meneer Bobby, ook met kerstmis”.

000 flat 1841964; de campus in aanbouw.  Links achteraan onze flat; foto Nationaal Archief.

Overal op de campus werden affiches  – gratis gedrukt – opgehangen en op eerste kerstdag zaten we enthousiast op de eerste bezoeker te wachten. Die kwam om half negen ’s avonds. Om elf uur kwam nog een tweede verdwaalde student aanzetten. Dat was een jongen die terug kwam van bezoek aan zijn ouders in Enschede en die zich verbaasd had afgevraagd waarom er bij onze flat licht brandde en een bord ‘Welkom in de herberg’ stond. Dat was het. Meer bezoekers kwamen er niet.

Desondanks was het heel gezellig. We keken eerst op de tv naar ‘It’s a Wonderful Life’, de kerstfilm uit 1946 met James Stewart en Donna Reed – in de jaren zeventig was dat de ultieme  kerstfilm die altijd met kerst werd uitgezonden, tegenwoordig is dat ‘Love Actually’ – en riepen luidkeels ‘Niet doen, niet doen!” als James Stewart weer wat doms in de film wou doen. Daarna speelden we van die typisch vreedzame kerstspelletjes als Risk en Stratego.

000 filmDonna Reed, James Stewart en Karolyn Grimes in It’s a Wonderful Life’; foto afkomstig van de Wikipedia

Goed nieuws – gratis hapjes, gratis bier –  verspreidt zich snel en de volgende dag kwamen er twee keer zo veel bezoekers, oftewel vier mensen vonden de weg naar onze flat. Maar ondanks het geringe aantal bezoekers beschouwden we de kerst-inn als een groot succes.

Dus mensen, kent u iemand in uw omgeving die met kerst helemaal alleen zit, organiseer een kerst-inn voor hem of haar.

Pakjesavond

Vanavond is het pakjesavond. Toen ik nog een klein Martinnetje was geloofde ik heilig in Sinterklaas. Samen met mijn broertje Harry probeerde ik eind jaren vijftig op pakjesavond een aantal keer de Zwarte Piet te betrappen die de zak met cadeautjes kwam brengen. Wij lagen achter de voordeur verstopt. Daar stond immers het jaar ervoor de zak. Om beurten keken mijn broertje en ik door de brievenbusgleuf naar buiten om Zwarte Piet te betrappen. Opeens werd er bij de achterdeur gebonsd. Mijn broertje en ik renden er heen, maar we waren te laat. Er stond een zak bij de achterdeur en van Zwarte Piet was geen spoor te zien.

00 sint21964; het jaar dat er weinig cadeautjes waren omdat Sint alles in het casino had vergokt. Foto Nationaal Archief.

Het jaar er op besloten mijn broertje en ik de tactiek te wijzigen. Hij lag bij de voordeur, ik bij de achterdeur. Opeens riep mij moeder dat er een zak naast het raam van de huiskamer stond. Mijn oudste broer Jan had de hele tijd gewoon aan tafel gezeten – de saaie Piet –  maar had buiten niemand gezien zei hij. Hoe kon die sukkel nou niks zien?

Ruim dertig jaar later, en verhuisd naar de andere kant van het land, vroeg de buurman of ik op sinterklaasavond tegen een uur of zeven wilde bellen. Ik moest dan als Sinterklaas tegen hun drie zoontjes zeggen dat hij het helaas te druk had met allerlei heel arme kindertjes, maar dat hij een Zwarte Piet zou sturen om een zak in hun schuurtje te zetten. Op het afgesproken tijdstip belde ik.

Ik kreeg de jongste aan de lijn  en zei met een zware stem “Met Sinterklaas”.  Blijkbaar schrok het buurjongetje erg, want hij liet de telefoon vallen.  Ik hoorde een hoop geroezemoes en zijn moeder roepen: “Pak snel een dweil”.  Even later kreeg ik het middelste broertje aan de lijn. Ik zei dat er in hun schuurtje een zak met cadeautjes stond. Blijkbaar was die mededeling voldoende want hij gaf de telefoon direct door aan zijn oudste broertje en holde naar buiten.

“Met Sinterklaas hier” zei ik wederom.  “Ja, ja” antwoordde het oudste broertje. Dat klonk niet naar een echt gelovige. Erg lang duurde het gesprek dan ook niet en ik kreeg vervolgens de vader aan de lijn die me hartelijk bedankte. Moeder was op de achtergrond nog bezig met iets op te dweilen, dus die kon helaas even niet aan de lijn komen. Ze hebben me nooit meer gevraagd om te bellen

00 sint0De oudste dochter tijdens het sinterklaasfeest op de crèche zittend op haar stoeltje. 

00 sint1De jongste dochter op schoot. 

Weer een aantal jaren en een verhuizing verder vroeg een nieuwe buurman of ik op sinterklaasavond even een zak bij de voordeur wilde zetten en op de deur wilde bonzen. Ik sloop die avond naar hun deur toe, zette de zak voor de deur en bonsde luid op de deur. Vervolgens holde ik er vandoor. Voor hun huis bedacht ik opeens dat hun gordijnen open stonden en dat ze mij misschien voorbij zouden kunnen zien hollen. Onzin natuurlijk, ik liep in het donker, zij zaten in het licht.

Maar toch besloot ik te gaan bukken. Daar is op zich niks mee, maar dat moet je niet combineren met hardlopen. Gebukt hard lopen gaat niet. Althans ik kan het niet. Ik maakte een reuzesmak en lag languit op straat. Even later strompelde Sukkel-Piet met een zere knie en een kapotte broek het huis weer binnen. De dochters keken me hoofdschuddend aan. Niet geschikt als Zwarte Piet zei de ene.

Moraal van het verhaal: probeer niet te tegelijkertijd te bukken en hard te hollen.

TV afscheid

In 1985 verhuisde Marianne vanuit Groningen naar Den Haag. Ze betrok een etage in een oud herenhuis in het Bezuidenhout. Haar vader kwam helpen om de boel in te richten. Tegen het einde van de middag werd hij onrustig. Er was die avond voetbal op tv en Marianne had (nog) geen tv in huis.

In een winkel in de Therisastraat in Den Haag kocht ze daarom aan het eind van de middag even snel een tv. Het was een niet al te groot apparaat. Er zat geen teletekst op, maar hij deed het prima. Het apparaat heeft jarenlang bij ons in de huiskamer gestaan.

00 tvHier kijk ik in de jaren negentig samen met de dochters op de betreffende tv naar Zorro. Het was een wonderlijk apparaat. Als een tv-programma in zwart-wit werd uitgezonden, dan veranderde de hele omgeving ook in zwart-wit.

Na verloop van tijd kwam er een grotere tv in huis met teletekst. De kleine tv van Marianne werd naar de zolderkamer verbannen en gedegradeerd tot tweede televisie. Na een verhuizing belandde hij zelfs als derde televisie op de logeerkamer, waar na een tijdje de antenne-aansluiting het niet meer deed. Maar dat gaf niet zo. Er was daar niet echt behoefte aan een televisie.

Van de week hebben we hem afgevoerd naar het grof vuil. Hij werd al jaren niet meer gebruikt. De kringloopwinkel wilde hem niet hebben.

00 tv 2

Hier staat de ruim dertig jaar oude televisie in de grof vuil container. Marianne werd er een beetje weemoedig van. Ze nam ter afscheid nog even deze foto van het apparaat. Door de tv moest ze denken aan haar overleden vader.

Het menselijk geheugen

In juli schreef ik een blogpost over de Jachtlaan 28 in Apeldoorn. Dat is het huis waar ik geboren ben en waar ik tot mijn tiende heb gewoond. Ik schreef onder andere over een luik op zolder, waaronder een ruimte was waar vermoedelijk in de Tweede Wereldoorlog onderduikers hadden gezeten.

Deze week kreeg ik een mail van de huidige bewoner van het huis met de vraag of ik nog foto’s van het huis uit die tijd had. Die had ik eigenlijk niet, wel stuurde ik hem wat informatie over het huis en de directe omgeving uit die tijd. Ik stuurde de mail ook naar mijn oudere broer met de vraag of hij nog foto’s had en of ik in mijn mail en in mijn blogpost niet te veel onzin had verteld. Mijn broer is niet alleen ouder en wijzer, maar heeft ook een beter geheugen. Mijn geheugen bleek niet helemaal vlekkeloos gewerkt te hebben. Zo schreef mijn broer over de onderduikers in het huis aan de huidige bewoner:

Er zat direct op de zolder een luik verborgen onder het zeil. Alleen die berging was niet zo diep als mijn broer dacht. Vermoedelijk hebben daar illegale dingen in de oorlog gelegen. Boven de zolderkamer zat verborgen nog een bergruimte. Daar zaten vermoedelijk de onderduikers. Verder was er een raadselachtige koker naar de achterste slaapkamer, waar ik sliep. Geen idee waar die voor diende.”

Kortom, de kern van mijn verhaal – de onderduikers – zat nog wel goed in mijn geheugen, maar de details niet. Gisteren las ik toevallig in de Voetbal International een verhaal, geschreven door Geert-Jan Jacobs, waarin dit fenomeen – de kern van het verhaal klopt maar de details zitten fout in het geheugen – ook te zien was. Het betreft een anekdote die de cabaretier Freek de Jonge tijdens een bijeenkomst in het Abe Lenstra Stadion in Heerenveen vertelde over een ontmoeting van hem met Abe Lenstra. Ik citeer uit het stuk.

Eén keer ontmoette hij zijn idool. Het gebeurde in Zaandam, waar het gezin De Jonge begin jaren vijftig vanuit het Friese Workum was neergestreken. Tussen huis en basisschool passeerde hij altijd de fietsenwinkel annex sportzaak van Lou Rep, de oom van de latere international John. Op zekere middag, volgens de Jonge was het in 1951 of 1952, wierp hij een blik in Reps toko en zag daar tot zijn verbijstering een overbekend silhouet. Dat van Abe Lenstra, die geknield aan de voeten van de winkeleigenaar zat.

‘Hij keek naar buiten, onze blikken kruisten elkaar. Toen móét Abe iets gezien hebben van mijn Friese achtergrond, dat kan niet anders. Hij deed de deur open en zei: “Do moat ik hawwe!”. Abe was vertegenwoordiger bij Quick, hij ging het hele land door met schoenen. Hij haalde een paar Quick Juniors uit zijn tas en legde aan Lou uit dat zelfs de grootste boerenlul met die schoenen heel aardig kon voetballen. Dus ik kreeg ze aangemeten.’  

 In het Abe Lenstra Stadion deinen grijze kruinen geamuseerd op en neer als De Jonge voordoet hoe hij al die jaren geleden de bal zorgvuldig klaarlegde en de moeder aller aanlopen nam. ‘Ik gaf dat ding een onvoorstelbare hengst. Die bal knalde tegen de muur, vloog door de hele zaak en eindigde op een plank met sportbekers. Ze vielen allemaal op de grond.” Abe stond er hoofdschuddend bij en zei: “Dat is net sa best.”. Waarop ik antwoordde: “Mar wol in de priezen!” Lenstra adviseerde het spichtige kereltje komiek te worden, een tip die De Jonge ter harte nam.

Tot zover de anekdote van Freek de Jonge. Hij blijkt echter niet alle details juist te hebben, want het verhaal in de VI gaat als volgt verder:

‘Leuk verhaal’, zegt een besnorde meneer in het publiek. Hij hoorde de anekdote van De Jonge al een keer of vijf eerder, maar kon er toch wel weer om gniffelen. ‘Er zaten wel een paar foutjes in.’ Met glinsterende ogen:  ‘In 1951 en 1952 was Abe nog werkzaam op het gemeentehuis van Heerenveen, dus in die jaren kan dit nooit gebeurd zijn. Bovendien was hij later geen vertegenwoordiger namens Quick. Abe ging de winkels langs met zijn eigen sportschoen: De Abe Junior’.

0000 abe29 januari 1952; Abe Lenstra aan het werk op het gemeentehuis van Heerenveen; foto Harry Pot, Anefo, Nationaal Archief

Kortom, ook bij Freek de Jonge is te zien dat menselijke geheugen soms details van verhalen uit het verleden aanpast of vergeet en dat brengt me naar de actualiteit. In Amerika beschuldigt dr. Christine Blasey Ford Brett Kavanaugh, Trump’s kandidaat voor het Hooggerechtshof, er van dat hij haar begin jaren tachtig seksueel heeft belaagd.

Omdat zij niet meer precies wist, wanneer en waar dit gebeurde, beweren een aantal leden van de Republikeinse partij dat deze beschuldiging niet waar kan zijn. Die redenatie lijkt me niet juist. Het lijkt me eerder een voorbeeld dat het menselijk geheugen wel de kern van de zaak onthoudt, maar de details vergeet of verkeerd onthoudt. Vooralsnog geloof ik haar wel. Brett Kavanaugh lijkt me gezien zijn opvattingen over allerlei zaken sowieso geen geschikte kandidaat, maar dat is een heel ander verhaal.

Jarig

Ik ben net, zoals 16,5 miljoen andere wereldburgers, vandaag jarig. Dank u, dank u. Als ik mijn Twitterpagina open, dan zie ik daar allemaal feestballonnen verschijnen. Twitter wenst mij een fijne verjaardag! Moderne tijden.

twitter

Ik ben wel eens vaker jarig geweest. Het gekke is dat ik mij van de eerste tien verjaardagen absoluut niets kan herinneren. De eerste herinnering die ik aan een verjaardag heb is die van mijn elfde verjaardag. Het was de dag dat Engeland en Duitsland de WK-finale van 1966 speelden. Dat ze dat uitgerekend op mijn verjaardag deden. Dat was wel heel bijzonder vond ik.

Wij zaten die dag thuis voor onze zwart-wit televisie. Engeland won na verlenging met 4-2. Dat was mooi want bij ons thuis waren we allemaal voor Engeland. Hoewel, eigenlijk waren we meer tegen Duitsland. Mijn vader en ik waren tijdens dat toernooi overigens vooral fan van Portugal. Dit vanwege de aanwezigheid van Eusébio. Die had in de kwartfinale tegen Noord-Korea in zijn eentje een achterstand van 0-3 omgezet in een 5-3 overwinning voor Portugal. Ik geloof dat Eusébio vier keer scoorde. Mijn vader was helemaal lyrisch van hem. Het was een wondervoetballer zei mijn vader. Helaas verloor Portugal in de halve finale van Engeland en toen werden we maar fan van Engeland.

eusebio

Ik geloof niet dat ik op die dag ook een verjaardagsfeestje had. Het had wel gekund want mij ouders vonden het in die tijd leuk – of deden alsof ze het leuk vonden –  om bij verjaardagen spelletjes te organiseren, zoals sjoelen, stoelendans, een quiz met vragen die mijn vader verzon en een dubbeltje dat je in een glas moeten laten vallen dat in een emmer met water stond. Bij elk spel kon je punten verdienen en wie aan het einde de meeste punten had kreeg een prijsje. De overige kinderen trouwens ook.

(Later, toen mijn dochters jarig waren, vond ik het ook leuk om met hen dat spelletje van het laten vallen van een muntje in een glas dat in een emmer met water stond te spelen. Totdat ze zich daar te oud voor voelden – “Pap, alsjeblieft niet weer hè” – en we maar activiteiten met hun verjaardag gingen ondernemen zoals bowlen in Scheveningen – en dan met negen kinderen in de tram naar Scheveningen; constant tellen of je ze nog allemaal had en dan tot de conclusie komen dat je er opeens tien had; er stond een vreemd kind tussen).

Lang niet altijd waren overigens al mijn vriendjes aanwezig op mijn verjaardagsfeestje. Eind juli jarig zijn is niet handig, een hoop mensen waren dan op vakantie. Ook kon je op zo’n dag niet op school trakteren. Dat moest dan vlak voor de vakantie of vlak na de vakantie. Als je dan de klassen langs ging met wat snoepgoed voor de meesters en juffrouwen van de andere klassen, dan belandde dat op een stapel met snoepgoed van andere zielige kinderen die ook in de vakantie jarig waren (geweest).

Het gekke is dat ik mijn verjaardagen van tussen mijn tiende en vijftiende nog wel kan herinneren, maar die van daarna eigenlijk nauwelijks meer. Het zal wel de ouderdom zijn, wat eigenlijk niet logisch is, want hoe ouder je wordt hoe meer verjaardagen je hebt om te herinneren.

Jarig zijn is overigens wel belangrijk. Onderzoek heeft uitgewezen dat mensen langer leven naarmate ze vaker jarig zijn.

 

Pipo de Clown

In mijn prille jeugd was Pipo de Clown – “Sapperdeflap!” – de belangrijkste televisiefiguur, althans voor mij. Reuze spannend vond kleine Martin de avonturen van de clown. Als de serie begin jaren zestig op zaterdagmiddag op de televisie kwam – het waren afleveringen van zo’n 30 minuten – zat ik gespannen voor de buis.

pipo.214 februari 1962; Pipo de Clown (Cor Witschge), de circusdirecteur ‘Dikke Deur’ (Willy Ruys) en Pipo’s vrouw Mamaloe (Christel Adelaar); fotograaf Wim van Rossem; Nationaal Archief

Pipo beleefde allerlei avonturen. Hij werd daarin geholpen door zijn vrienden Kluk Kluk (“Mij zijn niet van de bange, mij zijn van de voorzichtige!”) een indiaan die altijd mis schoot (“Floepens, mis!”), de zigeuner Felicio (“Hmmm, soep met sliertjes”) en de zwerver Mik (gespeeld door Donald Jones). Tegenstanders waren veelal zijn oude circusbaas de Dikke Deur (“Pipooo, koeieeee!”) en de schurken Snuf (“M-m-mooie p-p-parels, f-f-fijne p-p-parels.”) en Snuitje.

De serie werd geschreven door Wim Meuldijk. Deze bemoeide zich tijdens de opnames werkelijk met alles. Zo had hij niet alleen hoogst persoonlijk de acteurs voor de serie uitgekozen, maar ook had hij eigenhandig de eerste huifkar voor Pipo gebouwd. Die Pipowagen was echter voor het ezeltje Nononono veel te zwaar om te trekken en er moesten dan ook tijdens de opnames cameramannen aan te pas komen om de kar – zonder dat hun benen in beeld kwamen – te duwen.

Uit een interview van Wim Meuldijk met de Leeuwarden Courant van 19 april 1968: “Sinds acht jaar woont Wim Meuldijk in een oud huis met enorme tuin in de Bussumse wijk ‘Het spiegel’. Achterin die tuin staat de woonwagen van Pipo. Aanvankelijk probeerden we met bestaande woonwagens te werken: dat gaf niet het gewenste decor. Toen heb ik voor zes tientjes bij een boer een wagenonderstel gekocht en heb een romantische circuswagen getekend. Daarna ben ik er 2,5 maand mee bezig geweest om het ding te bouwen, intussen dromend van nieuwe avonturen. De NTS heeft me nu een groot stuk zeildoek geleend, want als voorbijgangers het ding zien willen ze er ook in en je kunt het ze niet altijd weigeren. Tenslotte is Pipo nu niet alleen meer van mij maar wordt hij door menigeen als gemeenschappelijk bezit beschouwd.”

pipo 1958Pipo de Clown met zijn vrouw Mamaloe, dochter Petra en zijn vriend Kluk Kluk (Herbert Joeks)

pipo4 november 1963; Pipo en zijn vriend Felicio de zigeuner (Jan Pruis); fotograaf Harry Pot.

snuf en snuitje12 oktober 1963; De schurken Snuf (Rudi Falkenhagen) en Snuitje (Will Spoor)

Later, in de tweede helft van de jaren zestig, werden er dagelijks verhaaltjes van vijf minuten uitgezonden, die als verhaaltjes voor kinderen voor het slapen gaan dienden – “Dag vogels, dag bloemen, dag kinderen…”. In totaal werden er 480 stuks uitgezonden. Hoe populair Pipo in de tijd was, blijkt wel uit het feit dat in 1967 in de speciale uitzending die de Nederlandse televisie de dag na de geboortedag van prins Willem-Alexander uitzond Pipo de Clown ook een rol speelde.

pipo 1967Geboorte prins Willem-Alexander; speciale uitzending op de televisie, welke ’s avonds werd uitgezonden. Pipo de Clown bij ziekenhuis te Utrecht. Hij krijgt beschuit met muisjes aangeboden; 28 april 1967; fotograaf Ron Kroon.

Waarom schrijf ik nu over Pipo de Clown? Dat komt omdat in één van zijn avonturen Pipo het oude vrouwtje kwam helpen dat precies op het vierwindenpunt woonde. Op dat punt kwamen de winden uit de vier windrichtingen samen en waaiden allerlei verloren schatten van de hele wereld naar haar huis. De schurken onder leiding van Snuf en Snuitje wilden daarom dat huisje van haar afpakken.

Ok, en waarom dacht je daar nu aan? Dat komt omdat ik denk dat ons huis toevallig ook op zo’n vierwindenpunt staat. Daardoor komen alle warme en koude luchten van heel de wereld onder bepaalde omstandigheden samen bij ons huis. En daardoor kan het onder uitzonderlijk omstandigheden gebeuren dat, terwijl het om ons heen dertig graden is, het bij ons in de tuin sneeuwt. Kijk, zo ziet onze tuin er momenteel uit.

sneeuw

Last van de warmte? Inderdaad.